- Oproepingen, de uitnodiging om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, de uitnodiging om te verklaren of van het recht ter zitting te worden gehoord gebruik wordt gemaakt, alsmede de verzending van een afschrift van de uitspraak en van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak aan een geadresseerde voor wie de verplichting tot digitaal procederen als bedoeld in artikel 8:36a niet geldt en die niet digitaal procedeert, geschieden door de griffier bij aangetekende brief, tenzij de bestuursrechter anders bepaalt.
- Voor het overige geschiedt de verzending van stukken aan geadresseerden als bedoeld in het eerste lid door de griffier bij gewone brief, tenzij de bestuursrechter anders bepaalt.
- In een brief wordt de datum van verzending vermeld.
Dit artikel is met ingang van 1 januari 1994 ingevoerd bij wet van 16 december 1993 Stb. 650 (wetsvoorstel 22 495)
[bron: PG Awb II, p. 424]
Tekst RvS = VvW [8.1.7.1]
Voorstel van wet
1. Oproepingen, de uitnodiging om op een zitting van de rechtbank te verschijnen, alsmede de verzending van de uitspraak geschieden door de griffier bij aangetekende brief, tenzij de rechtbank anders bepaalt.
2. Voor het overige geschiedt de verzending van stukken door de griffier bij gewone brief, tenzij de rechtbank anders bepaalt.
3. In een brief wordt de datum van verzending vermeld.
Memorie van toelichting
Hoofdregel is, dat de vanwege de rechtbank aan partijen te verzenden stukken door de griffier worden gezonden bij gewone brief. Bij een paar cruciale momenten in de procedure dient met het oog op de op het spel staande belangen zekerheid te bestaan dat de brief te bestemder plaatse is aangekomen. Alsdan is in beginsel verzending bij aangetekende brief voorgeschreven. Het gaat om de oproeping van partijen, getuigen, deskundigen en tolken en anderen die door de rechtbank zijn opgeroepen, om de uitnodiging aan partijen om ter zitting van de rechtbank te verschijnen en om de toezending van de uitspraak aan partijen. De rechtbank kan bepalen dat van verzending bij aangetekende brief wordt afgezien. Zij zal dat alleen doen als aan de alsdan te kiezen andere wijze van mededeling dezelfde waarborgen kunnen worden ontleend. Zo kan in geval van schorsing voor de oproeping van de nadere zitting worden volstaan met een mondelinge aanzegging van de nadere zitting. Wij wijzen erop, dat de rechtbank ook kan bepalen dat, hoewel niet verplicht, in bepaalde gevallen toch verzending bij aangetekende brief plaatsvindt. Dat kan onder omstandigheden zinvol zijn, bij voorbeeld in geval van de mededeling, bedoeld in artikel 8.2.1.1, tweede lid.
Voorlopig verslag II
In artikel 8.2.1.1, tweede lid staat de uitnodiging om griffierecht te betalen, zo stelden de leden van de vaste Commissie voor Justitie. In artikel 8.1.7.1, eerste lid wordt dit niet genoemd bij de stukken die aangetekend moeten worden verzonden. De sanctie op het niet‑betalen van griffierecht (niet‑ontvankelijkverklaring van het beroep) kan in beginsel worden uitgesproken zonder dat buiten twijfel is gesteld dat de betrokkene de uitnodiging om te betalen heeft (kunnen) ontvangen. Zou de regering willen overwegen de tekst van dit artikel hiertoe aan te passen?
Memorie van antwoord II
Naar ons oordeel biedt het voorgestelde samenstel van wettelijke bepalingen dat deze materie beheerst, afdoende garanties tegen een ten onrechte uitgesproken niet‑ontvankelijkverklaring van het beroep. Immers, artikel 8.2.1.1, eerste lid, tweede volzin, bepaalt uitdrukkelijk dat de ‑ voor het overige imperatieve – niet‑ontvankelijkverklaring achterwege dient te blijven indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener niet in verzuim is geweest. De bestaande praktijk leert, dat in de gevallen waarin het griffierecht niet tijdig wordt voldaan, zorgvuldig wordt bezien of een niet‑ontvankelijkverklaring op haar plaats is. Is dat niet het geval ‑ bij voorbeeld omdat gerede twijfel bestaat aan het feit of de mededeling omtrent de verschuldigdheid van het griffierecht wel of niet door de indiener is ontvangen ‑, dan wordt de indiener andermaal in de gelegenheid gesteld het griffierecht te voldoen. Het ligt in de rede dat zulks geschiedt overeenkomstig artikel 8.2.1.1, eerste lid, eerste volzin. Op grond van artikel 8.1.7.1, tweede lid, kan de rechtbank dan bepalen dat de mededeling alsnog bij aangetekende brief wordt verzonden. Op zichzelf zou het denkbaar zijn de mededeling op te nemen in artikel 8.1.7.1, eerste lid. Daaraan zijn echter aanmerkelijke kosten verbonden, die naar ons oordeel niet opwegen tegen het beperkte aantal gevallen waarin het hier aan de orde zijnde geval zich in de praktijk voordoet.
Tweede nota van wijziging
Het in artikel 8.1.7.1, eerste lid, en artikel 8.1.7.2, eerste en tweede lid, wordt na «bij aangetekende brief» telkens ingevoegd: of bij brief met ontvangstbevestiging.
In artikel 8.1.7.1, eerste lid, wordt na «de uitspraak» vervangen door: een afschrift van de uitspraak en van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak.
Toelichting Tweede NvW
Dit nieuwe artikel, dat moet worden gelezen in samenhang met de artikelen 8.1.7.1 tot en met 8.1.7.3, voorziet om redenen van doelmatigheid in de mogelijkheid dat, indien een beroepschrift is ingediend door twee of meer personen, de verzending van stukken uitsluitend plaatsvindt aan de persoon die als eerste in het beroepschrift is vermeld.
Dit artikel is met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd bij wet van 20 december 2012, Stb. 2012, 682 (Wet aanpassing bestuursprocesrecht; kamerstukken 32 450)
[Eindtekst] In de artikelen 8:32, eerste en tweede lid, 8:33, eerste en vierde lid, 8:35, eerste lid, 8:36, eerste lid, 8:37, eerste en tweede lid, 8:39, eerste lid, en 8:40 wordt «rechtbank» telkens vervangen door: bestuursrechter.
Voorontwerp
In de artikelen 8:31, 8:32, eerste en tweede lid, 8:33, eerste en vierde lid, 8:35, eerste lid, 8:36, eerste lid, 8:37, eerste en tweede lid, 8:39, eerste lid, en 8:40 wordt “rechtbank” vervangen door: bestuursrechter.
Voorstel van wet
In de artikelen 8:32, eerste en tweede lid, 8:33, eerste en vierde lid, 8:35, eerste lid, 8:36, eerste lid, 8:37, eerste en tweede lid, 8:39, eerste lid, en 8:40 wordt “rechtbank” telkens vervangen door: bestuursrechter.
Memorie van toelichting
Zie Memorie van toelichting bij artikel 8:14.
Dit artikel is met ingang van 12 juni 2017 gewijzigd bij wet van 13 juli 2016, Stb. 2016, 288 (wetsvoorstel 34 059)
[Eindtekst] Het eerste en tweede lid van artikel 8:37 komen te luiden:
- Oproepingen, de uitnodiging om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, de uitnodiging om te verklaren of van het recht ter zitting te worden gehoord gebruik wordt gemaakt, alsmede de verzending van een afschrift van de uitspraak en van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak aan een geadresseerde voor wie de verplichting tot digitaal procederen als bedoeld in artikel 8:36a niet geldt en die niet digitaal procedeert, geschieden door de griffier bij aangetekende brief, tenzij de bestuursrechter anders bepaalt.
- Voor het overige geschiedt de verzending van stukken aan geadresseerden als bedoeld in het eerste lid door de griffier bij gewone brief, tenzij de bestuursrechter anders bepaalt.
VO = VvW
Memorie van Toelichting
Oorspronkelijk had afdeling 8.1.7 uitsluitend betrekking op de verzending van stukken door de rechtbank, meer in het bijzonder door de griffier, per gewone post. Per 1 juli 2010 veranderde dit. Op die datum werd aan de afdeling een nieuw artikel toegevoegd, artikel 8:40a, dat regels bevat over elektronisch verkeer met de bestuursrechter (Stb. 2010, 173). Daardoor kreeg deze afdeling ook betrekking op de verzending langs elektronische weg. Anders dan de artikelen 8:37 tot en met 8:40, had artikel 8:40a ook betrekking op de verzending van (digitale) stukken aan de bestuursrechter.
In verband met de omslag van procederen en communiceren met de bestuursrechter op papier naar digitaal, worden de bepalingen van afdeling 8.1.7 nu licht gewijzigd. Allereerst wordt digitaal procederen en digitale communicatie met de rechter de hoofdregel. In verband hiermee is een nieuw artikel aan deze afdeling toegevoegd: artikel 8:36g. Op grond van dit artikel geschiedt de verzending van berichten door de griffier digitaal, behalve wanneer het gaat om partijen voor wie de verplichting tot digitaal procederen niet geldt en die – door op papier beroep in te stellen – hebben aangegeven dat zij niet langs digitale weg willen procederen. Op deze wijze is wettelijk verankerd dat digitale communicatie ook de hoofdregel is voor de bestuursrechter. Aangezien digitale verzending voortaan de hoofdregel is, is ervoor gekozen het artikel aan het begin van de afdeling op te nemen.
De overige reeds bestaande artikelen van afdeling 8.1.7 worden gehandhaafd. Aan deze artikelen blijft immers behoefte bestaan omdat de verplichting om digitaal te procederen niet voor iedereen geldt. Verwacht wordt dat het aantal zaken waarin er «op papier» wordt geprocedeerd, in de loop van de tijd kleiner wordt omdat ook burgers voor wie de verplichting om digitaal te procederen niet geldt, in de meeste gevallen de voorkeur zullen geven aan de digitale weg. Ook wordt verwacht dat er een beperkt aantal andere berichten zal blijven dat niet langs digitale weg kan worden verstuurd, bijvoorbeeld omdat de geadresseerde (niet zijnde een partij) heeft kenbaar gemaakt niet langs die weg bereikbaar te zijn. De artikelen 8:37 tot en met 8:40 blijven van toepassing op deze niet-digitale stukkenstroom. Zodra een partij haar stukken op papier heeft ingediend (en totdat zij bij de griffier aangeeft digitaal te willen procederen), dient ervan uit te worden gegaan dat deze partij op papier moet worden benaderd. Ook als een partij ten onrechte op papier beroep heeft ingesteld. De rechter zal deze partij dan op papier benaderen en in de gelegenheid stellen het verzuim te herstellen (zie verder de toelichting bij het vijfde lid van artikel 8:36a).
Voorts is artikel 8:37 gewijzigd. Ten eerste kan het artikel alleen nog betrekking hebben op het geval dat een in dit artikel genoemd stuk op papier wordt verzonden aan een geadresseerde die niet verplicht is digitaal te procederen en die dat ook niet doet. Dit zal een partij kunnen zijn die niet verplicht is digitaal te procederen, maar ook bijvoorbeeld een getuige of een deskundige die heeft kenbaar gemaakt niet langs digitale weg te communiceren. Ten tweede is er een document toegevoegd dat in beginsel per aangetekende brief moet worden verzonden: de uitnodiging om te verklaren of van het recht ter zitting te worden gehoord gebruik wordt gemaakt, of te wel de antwoordkaart. In de artikelen 8:57 en 8:64 wordt de mogelijkheid opgenomen om partijen een brief te sturen waarin zij worden gewezen op hun recht om te worden ter zitting te worden gehoord, met het verzoek om aan te geven of zij gebruik willen maken van dit recht. Van de mogelijkheid de antwoordkaartmethode te gebruiken wordt alleen gebruik gemaakt indien de rechter de zaak niet vereenvoudigd wil afdoen (artikel 8:54), maar toch van oordeel is dat een zitting hoogstwaarschijnlijk weinig zin zal hebben. Bij de toelichting op de wijziging van artikel 8:57 wordt nader ingegaan op het gebruik van de antwoordkaartmethode. De onderhavige wijziging strekt ertoe dat de antwoordkaart in geval er op papier wordt geprocedeerd, per aangetekende post wordt verzonden. Gezien het belang van een zitting voor partijen dient de uitnodiging voor een zitting, indien deze plaatsvindt in papieren vorm, in beginsel aangetekend aan hen te worden toegezonden. Hierbij sluit aan dat aangetekende verzending ook de regel is met betrekking tot de papieren antwoordkaart, aangezien de consequentie van het uitblijven van een reactie, verval van het recht op een zitting kan zijn.
De figuur van de «brief met ontvangstbevestiging» is uit de artikelen 8:37 en 8:38 verwijderd omdat de Postwet 2009 postdienstverlening in de vorm van een brief met ontvangstbevestiging niet kent. De Postwet 2009 kent wel de aangetekende brief. Een verlener van de universele postdienst (PostNL is aangewezen als universele postdienstverlener) moet deze vorm van postdienstverlening aanbieden, andere postdienstverleners kunnen deze vorm van postdienstverlening aanbieden. De artikelen 8:39 en 8:40 konden ongewijzigd blijven. Artikel 8:40a maakt geen deel meer uit van afdeling 8.1.7. De materie die in dit artikel werd geregeld is ondergebracht in een nieuwe afdeling 8.1.6a die ziet op digitaal verkeer met de bestuursrechter. Deze nieuwe afdeling is hiervoor toegelicht.