Artikel 8:40a

[Red: Dit artikel is gewijzigd in verband met de invoering van digitaal procederen. Zie voor de procedures en gerechten waarvoor digitaal procederen geldt het Overzicht gefaseerde inwerkingtreding op www.rijksoverheid.nl/KEI.]

[Red: Vervallen per 12 juni 2017.]

[Red: Voor overige gevallen luidt het artikel als volgt:]

1. Afdeling 2.3 is van overeenkomstige toepassing op het verkeer met de bestuursrechter.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over het elektronisch verkeer met de bestuursrechter.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de toepassing van videoconferentie.

 

Dit artikel is met ingang van 12 juni 2017 vervallen bij wet van 13 juli 2016, Stb. 2016, 288 (wetsvoorstel 34 059).

[Eindtekst]

Dit artikel is met ingang van 1 juli 2010 gewijzigd bij Wet van 22 april 2010 tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met regels over elektronisch verkeer met de bestuursrechter (Wet elektronisch verkeer met de bestuursrechter), Stb. 2010/173 (wetsvoorstel 31 867)

VO=VvW

Voorstel van wet

Na artikel 8:40 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 8:40a
1. Afdeling 2.3 is van overeenkomstige toepassing op het verkeer met de bestuursrechter.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over het elektronisch verkeer met de bestuursrechter.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de toepassing van videoconferentie.

Memorie van toelichting

Artikel 8:40a, eerste lid
Afdeling 8.1.7 Awb bevat regels voor de wijze waarop bestuursrechters stukken aan partijen moeten verzenden. Er bestaan geen wettelijke voorschriften die aangeven op welke wijze partijen de bestuursrechter moeten benaderen. Daarom is ervoor gekozen om regels met betrekking tot het verkeer tussen burgers en bestuursrechters op te nemen in afdeling 8.1.7 Awb. Een andere keuze – bijvoorbeeld het creëren van een geheel nieuwe afdeling – zou de opbouw en systematiek van hoofdstuk 8 Awb te zeer verstoren.
Artikel 8:40a, eerste lid, strekt ertoe de bepalingen van afdeling 2.3 van overeenkomstige toepassing te verklaren op het verkeer tussen burgers en bestuursrechters. In het algemeen deel van deze toelichting is hierover reeds het nodige geschreven. Daarom wordt hier volstaan met een beknopte toelichting. In dit verband zij nog verwezen naar de uitgebreide toelichting op afdeling 2.3 en haar afzonderlijke bepalingen in de memorie van toelichting bij de Webv (Kamerstukken II 2001/02, 28 483, nr. 3), met dien verstande dat waar bestuursorgaan staat hiervoor in dit wetsvoorstel bestuursrechter moet worden gelezen.

Artikel 2:13, eerste lid (Verzending langs elektronische weg)
Elektronisch verkeer is slechts geoorloofd indien aan de eisen uit afdeling 2.3 Awb is voldaan. Hierbij gaat het om verzending in de ruimste zin van het woord, omdat onder verzenden langs elektronische weg iedere vorm van elektronische gegevensuitwisseling met een ander wordt verstaan; dus niet alleen het versturen van een fax, een e-mail-bericht of een sms-bericht, maar ook bijvoorbeeld het plaatsen van een stuk op een website dan wel een andere gegevensdrager. Aldus heeft het begrip «verzenden» hier een ruimere betekenis dan in het alledaagse spraakgebruik gangbaar is.

Artikel 2:13, tweede lid (Verbod van elektronisch verkeer)
Ingevolge deze bepaling is elektronisch verkeer in twee gevallen niet toegestaan. Ten eerste: elektronische verzending is bij of krachtens een wettelijk voorschrift uitgesloten. Ten tweede: een vormvoorschrift verzet zich tegen elektronische verzending van een bericht aan de bestuursrechter. In dit kader noemen wij – onder verwijzing naar paragraaf 2.2 van het algemeen deel van deze toelichting – met name artikel 8:37, eerste lid, welke bepaling specifieke eisen stelt aan de verzending van de daar genoemde stukken.
Artikel 2:14, eerste lid (Verzending door bestuursrechter) Deze bepaling brengt de nevenschikking bij de verzending aan een of meer geadresseerden tot uitdrukking. De bestuursrechter mag slechts een bericht langs elektronische weg verzenden aan een partij, indien de geadresseerde partij kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is. Door het van overeenkomstige toepassing verklaren van deze bepaling, vervalt de noodzaak om in artikel 8:40a uitdrukkelijk te bepalen onder welke omstandigheden de bestuursrechter elektronisch berichten aan een partij kan verzenden (zoals wel is geschied in artikel 33, eerste lid (nieuw), WRv).

Artikel 2:14, derde lid (Betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid)
Ingevolge deze bepaling dient de communicatie inzake beroepsprocedures langs elektronische weg van de bestuursrechter op een betrouwbare en vertrouwelijke manier te verlopen. Hiervan is sprake, indien het elektronisch verkeer dezelfde althans vergelijkbare waarborgen voor betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid bevat als verzending van stukken per (nu nog) conventionele post.
Door het van overeenkomstige toepassing verklaren van deze bepaling vervalt de noodzaak om uitdrukkelijk te bepalen dat een amvb regels aangaande de betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid van elektronisch berichten worden gegeven (zoals wel is geschied in artikel 33, tweede lid (nieuw), WRv). In zoverre zij ook verwezen naar de toelichting op artikel 8:40a, tweede lid.

Artikel 2:15, eerste lid (Verzending aan bestuursrechter)
Deze bepaling regelt in welke gevallen een bericht langs elektronische weg aan de bestuursrechter kan worden gezonden. Aldus wordt beoogd te voorkomen dat communicatieproblemen ontstaan doordat een bestuursrechter nog niet in voldoende mate beschikt over digitale infrastructuur om langs elektronische weg verzonden berichten op adequate wijze in behandeling te kunnen nemen. De door de bestuursrechter te stellen nadere eisen kunnen worden neergelegd in een of meer algemene maatregelen van bestuur dan wel in een of meer procesregelingen. Door het van overeenkomstige toepassing verklaren van deze bepaling, vervalt de noodzaak om in artikel 8:40a uitdrukkelijk te bepalen onder welke omstandigheden een partij elektronisch berichten aan de bestuursrechter kan verzenden (zoals wel is geschied in artikel 33, eerste lid (nieuw), WRv).
Artikel 2:15, tweede lid (Gegevens en bescheiden) Deze bepaling strekt ertoe overbelasting van het door de bestuursrechter gebruikte elektronische netwerk tegen te gaan. Een elektronisch bericht kan immers eenvoudig en zonder extra kosten worden voorzien van bijlagen met een aanzienlijke omvang. Indien de bestuursrechter op deze grond weigert de langs elektronische weg verzonden gegevens of bescheiden te aanvaarden, kunnen de betrokken bijlagen nog steeds op conventionele wijze worden verstuurd. Het gebruik van de in deze bepaling omschreven bevoegdheid kan dus niet leiden tot strijd met het verdedigingsbeginsel.

Artikel 2:15, derde lid (Betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid)
Ingevolge deze bepaling dient de toezending van een bericht langs elektronische weg aan de bestuursrechter op een betrouwbare en vertrouwelijke manier te geschieden. In zoverre wordt verwezen naar de toelichting op het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 2:14, derde lid.

Artikel 2:15, vierde lid (Bericht van technische weigering)
Op grond van deze bepaling dient de bestuursrechter zo spoedig mogelijk mededeling te doen aan de afzender indien hij een langs elektronische weg ontvangen bericht niet aanvaardt, zodat de afzender voldoende gelegenheid krijgt om het betreffende bericht alsnog tijdig per post aan de bestuursrechter te zenden. In zoverre zij verwezen naar het gestelde in paragraaf 2.10 van het algemeen deel van deze toelichting, en overigens naar de eisen van een goede procesorde zoals verwoord in artikel 8:58, eerste lid.

Artikel 2:16 (Elektronische ondertekening)
Deze bepaling beoogt de elektronische handtekening gelijk te stellen met de handgeschreven handtekening. Het artikel geeft een nadere uitwerking aan de betrouwbaarheid als genoemd in artikel 2:14, derde lid, en 2:15, derde lid. Met de inhoud van dit artikel wordt aangesloten bij de regeling van de elektronische handtekening in het BW. In zoverre zij verwezen naar paragraaf 2.6 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel 2:17, eerste lid (Tijdstip van verzending)
Ingevolge deze bepaling kan het tijdstip van verzending van een door de bestuursrechter langs elektronische weg verzonden bericht worden vastgesteld. Het bericht is langs elektronische weg verzonden op het tijdstip dat het bericht een systeem heeft bereikt waarvoor de bestuursrechter geen juridische verantwoordelijkheid draagt. Het risico van het gebruik van de elektronische weg ligt in beginsel bij de afzender.

Artikel 2:17, tweede lid (Tijdstip van ontvangst)
Volgens deze bepaling kan het tijdstip van ontvangst door de bestuursrechter van een langs elektronische weg verzonden bericht worden vastgesteld. De ontvangst van het bericht hangt niet af van het tijdstip van opening hiervan. Dit behoort tot de verantwoordelijkheid van de ontvanger.

Artikel 8:40a, tweede lid
Op grond van deze bepaling kunnen nadere regels worden gesteld aan het elektronisch verkeer tussen burgers en bestuursrechters. Wij achten dit noodzakelijk gezien de specifieke stukken – niet alleen (hoger)beroepschriften, maar ook de stukken als bedoeld in artikel 8:37, eerste lid – die in een (hoger)beroepsprocedure worden gewisseld. De nadere regels kunnen betrekking hebben op de gevallen waarin burgers en bestuursrechters elektronisch met elkaar mogen communiceren, maar ook op de (technische) voorwaarden waaraan dit elektronisch verkeer moet voldoen. Een verwijzing naar procesregelingen is achterwege gebleven. Het vaststellen van deze regels is immers voorbehouden aan (de besturen van de gerechten waartoe) de bestuursrechters (behoren), welke regels zich moeten bewegen binnen de ruimte die door wettelijke voorschriften aan de bestuursrechter worden gelaten. Dit betekent dat de procesregelingen concreet invulling kunnen geven aan de eisen die in een op deze bepaling gebaseerde amvb zijn neergelegd.
Evenzeer is nagelaten om te bepalen dat bij amvb algemene regels over betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid van elektronisch verzonden berichten worden gegeven (zoals wel is geschied in artikel 33, tweede lid (nieuw), WRv). Dit hangt samen met het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 2:14, derde lid.
De algemene formulering van artikel 8:40a, tweede lid, stelt bovendien buiten twijfel dat regels over betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid van elektronisch verzonden berichten niet alleen kunnen worden vastgelegd in een op deze bepaling gebaseerde amvb, maar ook in procesregelingen. Wij kunnen ons namelijk voorstellen dat algemene en elementaire regels hun neerslag in een amvb vinden, en dat specifieke en technische uitwerking van deze regels plaatsvindt in procesregelingen. Of en, zo ja, op welke wijze procesregelingen kunnen bijdragen aan regulering van betrouwbare en vertrouwelijke digitalisering van (hoger) beroepsprocedures, valt nu nog niet te zeggen. Dit is een kwestie die te gelegener tijd aan de orde kan komen tijdens het – in paragraaf 1.3 van het algemeen deel van deze toelichting bedoelde – overleg met de diverse gerechten en de organisaties waarin deze zich hebben verenigd.

Artikel 8:40a, derde lid
Deze bepaling biedt de mogelijkheid nadere regels over het gebruik van videoconferentie te stellen. Hiervoor geldt hetzelfde als voor de nadere regels als bedoeld in artikel 8:40a, tweede lid. Voor een toelichting zij dan ook verwezen naar de toelichting op dit artikel.
De RvdR suggereert om de mogelijkheid tot het stellen van nadere regels over het gebruik van videoconferentie neer te leggen in een nieuw artikel 8:40b, met het argument dat het houden van een videoconferentie niet is beschouwen als elektronisch berichtenverkeer in de zin van afdeling 2.3. Wij delen deze opvatting van de RvdR niet, en wijzen daartoe op de ruime strekking van het begrip «elektronisch verkeer» als bedoeld in afdeling 2.3 Awb. In zoverre zij verwezen naar het gestelde in paragraaf 2.1 van het algemeen deel van deze toelichting. In dit kader wijzen wij er – nogmaals; zie ook paragraaf 1.3 van het algemeen deel van deze toelichting – op dat afdeling 8.2.5 zich niet verzet tegen het horen van partijen op afstand. Het organiseren van een videoconferentie vergt, naar ons oordeel, dan ook geen afzonderlijke wettelijke grondslag naast die van artikel 8:40a, eerste lid.

Dit artikel is met ingang van 12 juni 2017 vervallen bij wet van 13 juli 2016, Stb. 2016, 288 (wetsvoorstel 34 059)

Share This