8.1.6a Verkeer langs elektronische weg met de bestuursrechter

In 2010 is in artikel 8:40a van de Awb een wettelijke basis gecreëerd om langs elektronische weg met de bestuursrechter te communiceren en te procederen (Wet elektronisch verkeer met de bestuursrechter, Stb. 2010, 173). Tot nu toe hield dit in dat beroepschriften langs elektronische weg aan de bestuursrechter konden worden toegezonden. Partijen waren daartoe niet verplicht. Op de digitale verzending van beroepschriften zijn de bepalingen van afdeling 2.3 Awb van overeenkomstige toepassing verklaard.

Gelet op het voornemen van de regering om over te stappen van de mogelijkheid om een beroepschrift digitaal in te dienen naar de verplichting om volledig digitaal te gaan procederen voor rechtspersonen en natuurlijke personen die worden vertegenwoordigd door personen die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, kon de totstandkoming van artikel 8:40a worden beschouwd als een eerste stap. Het artikel is destijds opgenomen in afdeling 8.1.7, omdat deze afdeling regels bevatte over de wijze waarop de griffier stukken aan partijen moest verzenden. Er bestonden op dat moment geen wettelijke voorschriften die regelden op welke wijze partijen de bestuursrechter moesten benaderen. De wetgever was destijds van oordeel dat een andere keuze, zoals het creëren van een nieuwe afdeling over het (digitaal) verkeer tussen burgers en bestuursrechters, de opbouw en systematiek van hoofdstuk 8 te zeer zouden verstoren. Deze argumenten gaan thans niet meer op. De overige artikelen van Afdeling 8.1.7 Awb hebben immers slechts betrekking op het verzenden van stukken in papieren vorm en door de griffier aan partijen en anderen.

Nu digitaal procederen in veel zaken de hoofdregel wordt, terwijl afdeling 2.3 Awb uitgaat van het beginsel van nevenschikking, kan niet meer worden volstaan met het van overeenkomstige toepassing verklaren van die afdeling. Het is dan ook aangewezen thans een afzonderlijke afdeling te wijden aan het digitale verkeer met de bestuursrechter. Deze afdeling is opgenomen in hoofdstuk 8, omdat dit hoofdstuk uitsluitend betrekking heeft op het beroep op de bestuursrechter. Hoofdstuk 6, dat algemene bepalingen bevat over bezwaar, administratief beroep en beroep op de bestuursrechter en hoofdstuk 7, dat bijzondere bepalingen bevat over bezwaar en administratief beroep, zijn – althans op dit moment – niet geschikt voor een regeling over digitaal verkeer met de bestuursrechter, omdat er geen verplichting geldt om bezwaarschriften en administratiefberoepschriften digitaal aan het bestuursorgaan te zenden. Aangezien digitaal procederen de hoofdregel wordt, ligt het voor de hand de regeling over het digitaal verkeer met de bestuursrechter op te nemen vóór de afdeling die de verzending van stukken op papier regelt.

Digitaal procederen beoogt de toegang tot de rechter te vereenvoudigen. Tegelijkertijd kan de verplichting om digitaal te procederen voor bepaalde groepen juist een belemmering vormen om naar de rechter te gaan. Om die reden geldt de verplichting niet voor iedereen (art. 8:36b). Bij wet en algemene maatregel van bestuur wordt bepaald voor welke partijen de verplichting om digitaal beroep in te stellen en stukken te wisselen niet geldt.

Share This