Artikel 8:36b

[Red: Dit artikel is in werking getreden in verband met de invoering van digitaal procederen. Zie voor de procedures en gerechten waarvoor digitaal procederen geldt het Overzicht gefaseerde inwerkingtreding op www.rijksoverheid.nl/KEI.]

  1. De verplichting tot procederen langs elektronische weg geldt niet voor natuurlijke personen en voor verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte, tenzij zij worden vertegenwoordigd door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent.
  2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere uitzonderingen worden gemaakt op de verplichting tot stukkenwisseling langs elektronische weg bedoeld in artikel 8:36a.
  3. Indien een partij niet verplicht is langs elektronische weg te procederen en niet langs elektronische weg procedeert, dient zij de stukken in op papier. De griffier stelt stukken en mededelingen op papier, of indien deze partij dit wenst langs elektronische weg, aan hem ter beschikking en stelt de door deze partij ingediende stukken ter beschikking van de overige partijen.

Dit artikel is met ingang van 12 juni 2017 ingevoerd bij wet van 13 juli 2016, Stb. 2016, 288 (wetsvoorstel 34 059)

[Eindtekst] Artikel 8:36b

  1. De verplichting tot procederen langs elektronische weg geldt niet voor natuurlijke personen en voor verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte, tenzij zij worden vertegenwoordigd door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent.
  2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere uitzonderingen worden gemaakt op de verplichting tot stukkenwisseling langs elektronische weg bedoeld in artikel 8:36a.
  3. Indien een partij niet verplicht is langs elektronische weg te procederen en niet langs elektronische weg procedeert, dient zij de stukken in op papier. De griffier stelt stukken en mededelingen op papier, of indien deze partij dit wenst langs elektronische weg, aan hem ter beschikking en stelt de door deze partij ingediende stukken ter beschikking van de overige partijen.

VO = VvW

Memorie van toelichting

Als gezegd, beoogt digitaal procederen de toegang tot de rechter te vereenvoudigen. Omdat de verplichting om digitaal te procederen voor bepaalde groepen juist een belemmering zou kunnen vormen om naar de rechter te gaan, geldt deze verplichting niet voor iedereen. Bij wet en algemene maatregel van bestuur wordt bepaald voor welke partijen de verplichting om digitaal stukken te wisselen niet geldt. Natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte, worden niet verplicht om digitaal te procederen, tenzij ze zich laten vertegenwoordigen door een advocaat of gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent (eerste lid). Particulieren die een procedure voeren voor zichzelf, bijvoorbeeld tegen de WOZ-aanslag die ze voor hun woning ontvingen, en zelfstandigen zonder personeel kunnen dit dus op papier blijven doen. Ook een particulier die een andere particulier helpt en voor hem als gemachtigde optreedt, of de wettelijke vertegenwoordiger die in het geding optreedt voor een natuurlijke persoon die onbekwaam is om in rechte te staan (artikel 8:21), kan dit derhalve op papier blijven doen. Ook informele verenigingen die een procedure voeren voor zichzelf kunnen dit op papier doen. Alle overige niet-natuurlijke personen moeten wel digitaal procederen. Dat geldt in eerste instantie voor alle rechtspersonen, maar ook voor vennootschappen onder firma, commanditaire vennootschappen en maatschappen. Zij vallen noch onder de categorie rechtspersonen, noch onder de categorie natuurlijke personen (zie hierover ook Hoge Raad d.d. 8 juli 2011 (LJN: BQ2800)). In het griffierecht worden zij beschouwd als niet-natuurlijke personen en betalen zij het griffierecht voor de categorie rechtspersonen (zie artikel 8:41, tweede lid, onder c). In die zin moet ook het gebruik van de term «natuurlijke personen» worden opgevat in artikel 8:36b, eerste lid. Daartoe behoren niet de rechtspersonen en ook niet alle andere niet-natuurlijke personen in de zin van vennootschappen onder firma, commanditaire vennootschappen en maatschappen. Als de vennoten of maten een procedure voeren in naam van de vennootschap of maatschap, dienen ook zij digitaal te procederen. In de genoemde gevallen kan de rechter vrij eenvoudig vaststellen of iemand als privé persoon dan wel in naam van de vennootschap of maatschap procedeert. Zie verder paragraaf 12.1.3 in het algemeen deel voor een verdere toelichting op deze uitzondering.

Uiteraard staat het natuurlijke personen vrij om wel langs digitale weg te procederen. Gelet op het feit dat particulieren de digitale weg in het dagelijks leven ook voor veel zaken gebruiken (als het gaat om contacten met de overheid kan worden gedacht aan het digitaal doen van belastingaangifte of het aanvragen van AOW of een parkeervergunning bij sommige gemeenten), verwacht de regering dat particulieren ook gebruik zullen willen maken van de digitale weg indien zij beroep instellen bij de bestuursrechter. Op de keuze die een particulier of een informele vereniging maakt aan het begin van de procedure, kan gedurende de procedure nog worden teruggekomen. Dit betekent dat iemand die een procedure langs papieren weg begint en gaandeweg besluit om toch digitaal te procederen, van spoor kan wisselen; in het digitale systeem zal met deze mogelijkheid rekening worden gehouden. Andersom kan ook van spoor worden gewisseld. Voorkomen moet worden dat iemand die digitaal is begonnen, de procedure niet kan afronden om de enkele reden dat hij vanaf een bepaald moment geen beschikking meer heeft over een computer. Voor overige niet-natuurlijke personen geldt dit niet omdat zij, als professionele partij, in staat moeten worden geacht in een alternatief te voorzien. Tot slot zal het systeem van de rechtspraak erin voorzien dat personen die zelf op papier stukken indienen, wel toegang kunnen krijgen tot «Mijn Zaak». Op die manier kunnen zij desgewenst het dossier inzien. Mochten er stukken in het dossier zitten waarop artikel 8:39, tweede lid, van toepassing is, dan kunnen zij die dus digitaal inzien. Zij hebben dan dus de keuze om via «Mijn Zaak» kennis te nemen van deze stukken of om gebruik te maken van de reeds bestaande mogelijkheid om ter griffie de stukken in te zien (zie artikel 8:39, tweede lid, laatste volzin).

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen meer categorieën van partijen worden ontheven van de verplichting om digitaal te procederen. Zoals ook is aangegeven in het algemeen deel van deze toelichting, kan hierbij worden gedacht aan bepaalde (buitenlandse) partijen die niet kunnen beschikken over Nederlandse authenticatiemiddelen, zoals e-Herkenning, en die ook niet worden bijgestaan door een beroepsmatige rechtsbijstandverlener die wel digitaal kan procederen. Om technische redenen is het op dit moment nog niet mogelijk om hen toegang te geven tot «Mijn Zaak» en komen zij evenmin in aanmerking voor het berichtenverkeer via system-to-system. Door het mogelijk te maken bij algemene maatregel van bestuur voor meer partijen een uitzondering te maken, wordt gegarandeerd dat de toegang tot de rechter gegarandeerd blijft. Daarnaast kunnen op basis van het tweede lid in een algemene maatregel van bestuur desgewenst nog andere uitzonderingen op de verplichting tot digitale stukkenwisseling worden opgenomen. Er behoeft niet te worden voorzien in een uitzondering voor driedimensionale voorwerpen, zoals monsters van een ingevoerd product in douanezaken. Voor die zaken kan de huidige praktijk gehandhaafd blijven; zij kunnen bijvoorbeeld worden meegenomen naar de mondelinge behandeling.

 

Het derde lid bepaalt dat een partij die op papier procedeert, de overige stukken die in de procedure worden gewisseld en de mededelingen van de bestuursrechter (zoals de uitnodiging om op een zitting te verschijnen) ook op papier ontvangt. Op de verzending van de papieren stukken is uiteraard afdeling 8.1.7 van toepasing. Om redenen van efficiëntie aan de kant van de rechtspraak wordt er niet in voorzien dat iemand die zelf wel digitaal stukken indient, de aan hem gerichte stukken op papier kan krijgen.

Memorie van Toelichting – Algemene toelichting

Een verplichting om digitaal te procederen voor alle natuurlijke personen in Nederland gaat op dit moment te ver. Het CBS heeft onderzoek gedaan naar het internetgebruik onder natuurlijke personen over 2012. Hieruit blijkt dat in de leeftijdsgroep 12–65 jaar 97% gebruik maakt van het internet. In de leeftijdsgroep 65 tot 75 jaar is dit 74% en boven de 75 jaar is dit 34%. Het merendeel van deze burgers gebruikt het internet voor e-mail en het opzoeken van informatie. Wanneer een natuurlijke persoon een procedure wenst aan te spannen of in rechte wordt betrokken en op grond van de wet verplicht zou zijn om digitaal te procederen, terwijl hij niet beschikt over de juiste middelen of vaardigheden om aan die verplichting te voldoen, ontstaat een onwenselijke situatie. Dergelijke natuurlijke personen zouden in dat geval feitelijk van de rechter worden afgehouden of in hun verdediging worden geschaad, hetgeen in strijd zou kunnen komen met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens.

Op grond van het voorgaande wordt een uitzondering gemaakt voor alle natuurlijke personen die optreden als procespartij en daarbij niet worden vertegenwoordigd door een professionele rechtsbijstandverlener, noch optreden uit naam van een vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap of maatschap en voor informele verenigingen die niet door een professionele rechtsbijstandverlener worden vertegenwoordigd (artikelen 30c, zesde lid, Rv en 8:36b, eerste lid, Awb). Van deze groep personen en verenigingen kan niet op voorhand worden aangenomen dat zij beschikken over een computer (en een DigiD of eHerkenning) en kunnen omgaan met internet of dat zij via internet kunnen procederen. Het wetsvoorstel laat het digitaal procederen door hen uiteraard wel toe. De natuurlijke persoon die niet tot digitaal procederen verplicht is, mag op papier blijven communiceren met de rechtbank. Hetzelfde geldt voor de natuurlijke persoon die in kantonzaken en bestuursrechtzaken aanvankelijk digitaal procedeert via een gemachtigde, maar de procedure via de papieren weg wil voortzetten nadat de gemachtigde zich terugtrekt tijdens de procedure. Hetzelfde geldt indien een natuurlijke persoon in eerste aanleg digitaal procedeert en hij vervolgens in hoger beroep (in het bestuursrecht zonder procesvertegenwoordiging) op papier wenst te procederen. Afgezien van deze gevallen is het tijdens de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep niet de bedoeling dat naar wens wordt gewisseld tussen digitale en papieren indiening van stukken. De goede procesorde staat daaraan in de weg. Communicatie van de rechtbank met een partij die niet digitaal communiceert, vindt ook plaats via de papieren weg. Papieren stukken worden na binnenkomst door de rechtbank omgezet in een digitaal stuk en opgenomen in het digitale dossier. Digitaal binnengekomen stukken verzendt de griffier eveneens op papier naar deze partij. De wederpartij die wel digitaal wil procederen, wordt dus niet van de digitale weg afgehouden. KEI Rechtspraak beziet hoe natuurlijke personen die op de uitzondering een beroep kunnen doen, tot digitaal procederen kunnen worden aangemoedigd. Om digitaal procederen zo toegankelijk en aantrekkelijk mogelijk te maken denkt KEI Rechtspraak bijvoorbeeld aan het instellen van een helpdesk.

Op grond van het voorgaande geldt de verplichting om digitaal te procederen in elk geval voor:

  • publiekrechtelijke rechtspersonen;
  • bestuursorganen;
  • privaatrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de informele vereniging;
  • privaatrechtelijke rechtspersonen in oprichting voor zover zij rechtens als zodanig worden erkend;
  • vennootschappen onder firma, commanditaire vennootschappen en maatschappen en de vennoten en maten die in naam van deze vennootschappen en maatschappen procederen;
  • iedereen die wordt vertegenwoordigd door een professionele rechtsbijstandverlener.

In de wet wordt een grondslag opgenomen om bij algemene maatregel van bestuur meer groepen uit te zonderen van de verplichting om stukken digitaal in te dienen (artikel 30c, zesde lid, Rv en 8:36b, tweede lid, Awb). Denk hierbij aan buitenlandse procespartijen indien zij niet verplicht zijn om gebruik te maken van professionele procesvertegenwoordiging en daarnaast vooralsnog geen aanspraak kunnen maken op toekenning van een DigiD of eHerkenning. Met dergelijke gebruikersgroepen zal rekening worden gehouden bij het opstellen van de algemene maatregel van bestuur.

Share This