Artikel 8:41a

De bestuursrechter beslecht het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief.

 

Dit artikel is met ingang van 1 januari 2013 ingevoegd bij wet van 20 december 2012, Stb. 2012, 682 (Wet aanpassing bestuursprocesrecht; kamerstukken 32 450)
Nota van wijziging

RRa Na afdeling 8.2.1 wordt een afdeling ingevoegd, luidende

AFDELING 8.2.1a ALGEMENE BEPALING

Artikel 8:41a

De bestuursrechter beslecht het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief.

Toelichting NvW
Dit artikel regelt een algemene verplichting voor de bestuursrechter om het hem voorgelegde geschil zo veel mogelijk definitief te beslechten. Deze verplichting is voorgesteld in het rapport «Versnelling besluitvorming in het ruimtelijk domein».[1] Aanvankelijk zou deze wijziging worden meegenomen in een wetsvoorstel over de regiezitting in het bestuursrecht.[2] Bij nader inzien vinden wij echter incorporatie in dit wetsvoorstel, dat reeds voorziet in een aanscherping van artikel 8:72 mede ter bevordering van finale geschilbeslechting, meer voor de hand liggen. Verwacht mag worden dat van deze algemene bepaling een verdere stimulans uitgaat naar de bestuursrechter om zoveel mogelijk tot definitieve geschilbeslechting te komen. Met het voorgestelde artikel 8:41a wordt tevens reeds gevormde jurisprudentie wettelijk vastgelegd. Zowel de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State[3] als de Centrale Raad van Beroep[4] nemen aan dat op de bestuursrechter een plicht rust om de mogelijkheden tot definitieve beslechting van het geschil te onderzoeken. In de Agenda van de Rechtspraak 2011–2014 (van de gerechtsbesturen en de Raad voor de rechtspraak) staat als concreet voornemen: «In de bestuursrechtspraak vindt, waar mogelijk, finale geschillenbeslechting plaats.»[5] De Raad van State schrijft over dit onderwerp in zijn jaarverslag over 2010:

«(…) er ligt een verdere ontwikkeling van het bestuursrecht in het verschiet in de richting dat ieder geschil, net als dat het geval is bij een ongegrondverklaring, ook bij een vernietiging zoveel mogelijk tot een einde komt en als dat al niet kan, zo duidelijk mogelijk is hoe de zaak verder moet. Met de uitspraak van de bestuursrechter moet het geschil zoveel mogelijk uit de wereld zijn. Dat vergt dat de bestuursrechter zich niet alleen afvraagt of een besluit moet worden vernietigd, maar ook wat er daarna moet gebeuren. De bestuursrechter moet niet op «de stoel van het bestuur» gaan zitten, maar kan ook met respect voor de machtenscheiding meer dan vroeger werd gedacht.»[6]

De bepaling wordt ingevoegd tussen artikel 8:41 over het griffierecht en de artikelen over het vooronderzoek, waarmee tot uitdrukking komt dat de bepaling een leidraad geeft voor het handelen van de bestuursrechter vanaf het moment dat hij de zaak in behandeling neemt.

Het houden van een «regiezitting» in een vroeg stadium van de procedure is een van de instrumenten die de bestuursrechter heeft om het geschil definitief te beslechten. In de sectoren bestuursrecht van enkele rechtbanken en bij de Centrale Raad van Beroep is in pilots onderzoek gedaan naar de wijze waarop zaaksdifferentiatie kan bijdragen aan hoogwaardige en op finale geschilbeslechting gerichte bestuursrechtspraak. Hieruit is duidelijk naar voren gekomen dat het op een zo vroeg mogelijk moment in de procedure introduceren van een «contactmoment» tussen de rechter en partijen (regiezitting, comparitie) de sleutel is tot succes. Verder is gebleken dat in een substantieel aantal zaken op of kort na de regiezitting of comparitie de rechter de zaak definitief kan afdoen. Daardoor worden in die zaken de doorlooptijden belangrijk verkort.

Artikel 8:41a doet uiteraard niet af aan artikel 8:69; onveranderd blijft dus dat de bestuursrechter in beginsel gebonden is aan de omvang van het geschil zoals door de indiener van het beroepschrift – en mogelijke derden-belanghebbenden – aan hem voorgelegd.


[1] Bijlage bij Kamerstukken 29 279, nr. 111, blz. 18.
[2] Kamerstukken 29 279, nr. 111, blz. 11, en nr. A, blz. 12.
[3] Zie bijvoorbeeld ABRS 10 december 2008, 200 802 431, LJN BG6401, JB 2009/39.
[4] CRvB 3 november 2010, LJN BO3642, AB 2010, 341 en LJN BO4110, JB 2011/11.
[5] www.rechtspraak.nl/Organisatie/Raad-Voor-De-Rechtspraak/Agenda-van-de-Rechtspraak-2011–2014, blz. 23.
[6] www.raadvanstate.nl/publicaties/jaarverslagen, blz. 153. Zie over finale geschilbeslechting ook blz. 151–152 en (met vermelding van jurisprudentie) 169–171.

Share This