Artikel 8:42

1. Binnen vier weken na de dag van verzending van de gronden van het beroepschrift aan het bestuursorgaan zendt dit de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter en kan het een verweerschrift indienen. Indien de bestuursrechter om een verweerschrift heeft verzocht, dient het bestuursorgaan binnen vier weken een verweerschrift in.
2. De bestuursrechter kan de in het eerste lid bedoelde termijnen verlengen.

Dit artikel is met ingang van 1 januari 1994 ingevoerd bij wet van 16 december 1993 Stb. 650 (wetsvoorstel 22 495)

[bron: PG Awb II, p. 440-441]

Tekst RvS = VvW [8.2.2.1]

Advies RvS

Aan het bestuursorgaan wordt een termijn van vier weken gegund voor het inzenden van de processtukken en het verweerschrift. Nu in artikel 8.2.1.1 een termijn van vier weken is gesteld voor de betaling van het griffiegeld en niet tijdige betaling tot niet-ontvankelijkheid van het beroep kan leiden, rijst de vraag of het niet de voorkeur verdient eerst de griffiegeldprocedure af te wachten en daarom een langere termijn in artikel 8.2.2.1 op te nemen.

Nader rapport

De termijn van vier weken voor een bestuursorgaan voor het inzenden van de processtukken en het indienen van het verweerschrift gaat in na verzending van het beroepschrift aan het bestuursorgaan. Met de Raad zijn wij van mening, dat het aanbeveling verdient om in de regel met de toezending van het beroepschrift te wachten totdat het griffierecht is ontvangen. De vereiste spoed kan evenwel aanleiding vormen dat niet te doen. De toelichting is in die zin aangevuld.

VvW = Eindtekst

Memorie van toelichting

Artikel 6.2.0, derde lid, van de Awb bepaalt, dat het instellen van beroep op een administratieve rechter geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de rechter. Op grond van artikel 6.2.7 zal de rechtbank een ontvangstbevestiging aan de indiener van het beroepschrift moeten zenden en zal zij het bestuursorgaan dat het bestreden besluit heeft genomen, van het ingestelde beroep zo spoedig mogelijk op de hoogte dienen te stellen. Tenzij het de rechtbank reeds aanstonds blijkt dat het beroep kennelijk (on)gegrond dan wel kennelijk niet ontvankelijk is, dan wel dat zij kennelijk onbevoegd is (afdeling 8.2.4), zal het vooronderzoek een aanvang nemen met het vragen van een verweer schrift aan het bestuursorgaan, alsmede het verzoek de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank te zenden. Uiteraard is er geen bezwaar tegen en ligt het zelfs in de rede dat deze handelingen worden gecombineerd met de mededeling aan het bestuursorgaan dat een beroep aanhangig is, mits het maar snel gebeurt.
Ingevolge het bepaalde in dit artikel dient het bestuursorgaan altijd een verweerschrift in te dienen. Het behoeft geen betoog, dat het afhankelijk is van de aard van de zaak en de inhoud van het beroepschrift, of het verweer uitvoerig moet zijn of dat met een summier verweer kan worden volstaan, zoals een verwijzing naar de beslissing op het bezwaar­schrift, indien in het beroepschrift geen nieuwe gronden worden aange­voerd.
De termijn van vier weken voor een bestuursorgaan voor het inzenden van de processtukken en het indienen van het verweerschrift gaat in na verzending van het beroepschrift aan het bestuursorgaan. Wij zijn van mening, dat het aanbeveling verdient om in de regel met de toezending van het beroepschrift te wachten totdat het griffierecht is ontvangen. De vereiste spoed kan evenwel aanleiding vormen dat niet te doen.
Uit artikel 8.2.2.1 vloeit voort dat het bestuursorgaan ook de op de zaak betrekking hebbende medische stukken aan de rechtbank dient toe te zenden.
Voor de goede orde merken wij hier op dat de in het Burgerlijk Wetboek op te nemen titel inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Kamerstukken II, 21 561) niet van toepassing zal worden op artsen, werkzaam bij bestuursorganen (Kamerstukken II, 21 561, nr. 3, blz. 27). Wanneer een bestuursorgaan verplicht is aan de rechtbank medische gegevens afkomstig van een in dienst zijnde verzekeringsarts te verstrekken, is het bevoegd daartoe over te gaan zonder dat daarvoor een afzonderlijke toestemming van de belanghebbende is vereist. Voor zover het gaat om persoonsgegevens afkomstig uit persoonsregistraties als bedoeld in de Wet persoonsregistraties, is artikel 8.2.2.1 te beschouwen als een wettelijk voorschrift in de zin van artikel 11, eerste lid, van die wet. Ingevolge die bepaling is de houder van een persoonsregistratie ook bevoegd persoonsgegevens te verstrekken zonder toestemming van de geregistreerde.

Voorlopig verslag II

In artikel 98 van de huidige Beroepswet wordt het bestuursorgaan verplicht alle zich onder zijn berusting bevindende tot de zaak betrekke­lijke stukken te overleggen, zo spraken de leden van de D66-fractie. In artikel 8.2.2.1 is slechts sprake van de op de zaak betrekking hebbende stukken. De formulering van de huidige beroepswet geeft beter dan artikel 8.2.2.1 aan dat de rechter bepaalt welke stukken relevant zijn.

Kan de regering bevestigen dat artikel 8.2.2.1 geen beperking van de verplichting van het bestuursorgaan om stukken over te leggen ten opzichte van de verplichting in artikel 98 van de Beroepswet inhoudt? Indien het antwoord van de regering bevestigend is, ware het dan niet beter te spreken over alle stukken in plaats van de stukken?

Memorie van antwoord II

Naar ons oordeel is er in taalkundig opzicht geen verschil tussen «de» of «alle» op de zaak betrekking hebbende stukken. Het gebruik van «alle» in het huidige artikel 98 van de Beroepswet lijkt mede te zijn ingegeven door de direct daarop volgende uitzondering. In het nieuwe bestuurspro­cesrecht is die uitzondering echter opgenomen in een afzonderlijk, meer omvattend artikel, te weten artikel 8.1.5.9. Gelet op het voorgaande kunnen wij bevestigen dat artikel 8.2.2.1 in het geheel geen beperking inhoudt vergeleken met het huidige artikel 98 van de Beroepswet.

Dit artikel is met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd bij wet van 20 december 2012, Stb. 2012, 682 (Wet aanpassing bestuursprocesrecht; kamerstukken 32 450)

[Eindtekst] In de artikelen 8:42, eerste en tweede lid, 8:43, eerste en tweede lid, en 8:44, eerste lid, wordt «rechtbank» telkens vervangen door «bestuurs-rechter» en «Zij» door: Hij.

Voorontwerp

In de artikelen 8:42, eerste en tweede lid, 8:43, eerste en tweede lid, 8:44, eerste lid, 8:45, eerste lid, en 8:46, eerste en tweede lid, wordt “rechtbank” telkens vervangen door: bestuursrechter.

Voorstel van wet

In de artikelen 8:42, eerste en tweede lid, 8:43, eerste en tweede lid, en 8:44, eerste lid, wordt “rechtbank” telkens vervangen door “bestuursrechter” en “Zij” door: Hij.

Memorie van toelichting

SS (artikelen 8:42, 8:43 en 8:44)
Omdat de titels 8.1 tot en met 8.3 voortaan niet meer uitsluitend voor de rechtbank, maar ook voor de andere in eerste aanleg oordelende bestuursrechters gelden, is telkens “de rechtbank” vervangen door: de bestuursrechter. Dit maakt het noodzakelijk om in voorkomende gevallen ook ”zij” te vervangen door“hij ” en “haar” door: hem.

Dit artikel is met ingang van 12 juni 2017 gewijzigd bij wet van 13 juli 2016, Stb. 2016, 288 (wetsvoorstel 34 059)

[Eindtekst] Artikel 8:42 wordt als volgt gewijzigd:

  1. Het eerste lid komt als volgt te luiden:
  2. Binnen vier weken na de dag van verzending van de gronden van het beroepschrift aan het bestuursorgaan zendt dit de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter en kan het een verweerschrift indienen. Indien de bestuursrechter om een verweerschrift heeft verzocht, dient het bestuursorgaan binnen vier weken een verweerschrift in.
  3. In het tweede lid wordt «termijn» vervangen door: termijnen.

VO = VvW

Memorie van Toelichting

Het komt geregeld voor dat er pro forma beroep wordt ingesteld. De indiener van het beroep krijgt dan een termijn van de bestuursrechter om de gronden van het beroep alsnog in te dienen. Het bestuursorgaan moet echter op grond van artikel 8:42 binnen vier weken nadat het beroepschrift aan hem is verzonden niet alleen de op de zaak betrekking hebbende stukken indienen, maar ook een verweerschrift. In de praktijk kleven er aan deze bepaling drie problemen. Ten eerste is het nodig om over de gronden van het beroep te beschikken alvorens zinvol een verweerschrift kan worden opgesteld. Ten tweede kan het indienen van de op de zaak betrekking hebbende stukken veel werk zijn voor het bestuursorgaan. Als er vervolgens geen gronden worden ingediend, is dit werk voor niets geweest. Ten derde hebben bestuursorganen niet altijd behoefte om zich te verweren, maar vereist het artikel in alle gevallen een verweerschrift. In de praktijk wordt er in geval van pro-forma-beroep dan ook steevast uitstel verleend voor het indienen van het verweerschrift en verbindt de bestuursrechter aan het niet indienen van een verweerschrift de gevolgen die haar geraden voorkomen. De onderhavige wijziging leidt ertoe dat artikel 8:42 meer in overeenstemming wordt gebracht met de praktijk en de behoefte van bestuursorganen. Voortaan hoeven de op de zaak betrekking hebbende stukken en het verweerschrift niet meer binnen vier weken nadat beroep is ingesteld te worden ingediend, maar binnen vier weken nadat de gronden van het beroep zijn ingediend. Ook zijn bestuursorganen in beginsel niet meer verplicht, maar bevoegd een verweerschrift in te dienen. Deze regel lijdt uitzondering indien de bestuursrechter om een verweerschrift heeft verzocht; dan is het indienen ervan wel verplicht voor het bestuursorgaan. De termijn hiervoor bedraagt vier weken nadat de bestuursrechter om het verweerschrift heeft verzocht. Indien het bestuursorgaan ervoor heeft gekozen geen verweerschrift in te dienen, kan de bestuursrechter hier derhalve ook na afloop van de in de eerste volzin genoemde termijn nog om verzoeken.

In verband met deze wijziging van artikel 8:42, is het begrip «termijn» in artikel 8:52 vervangen door: termijnen.

Memorie van Toelichting – Algemene toelichting

In het bestuursprocesrecht informeert de griffier het desbetreffende bestuursorgaan zo spoedig mogelijk digitaal over de start van de procedure. Indien er pro forma beroep is ingesteld krijgt de indiener een nadere termijn om alsnog gronden in te dienen of om gronden aan te vullen. Op grond van het huidige artikel 8:42 Awb moeten bestuursorganen binnen vier weken een verweerschrift indienen, ook als de beroepsgronden nog niet of niet volledig zijn ingediend. Deze termijn vangt aan op de dag na de verzending van het beroepschrift aan het bestuursorgaan. Wanneer er pro forma beroep is ingesteld, wordt er in de praktijk uitstel verleend voor het indienen van de gronden omdat het niet mogelijk is om te reageren op nog niet bekende gronden. Voorgesteld wordt om artikel 8:42 Awb in overeenstemming te brengen met de praktijk, zodat bestuursorganen pas een verweerschrift hoeven in te dienen nadat de gronden van het beroep zijn ingediend. De daarvoor geldende termijn blijft vier weken. Deze opzet is efficiënter omdat er geen uitstel meer hoeft te worden verleend.

Share This