1. De Europese Commissie en de Autoriteit Consument en Markt kunnen, niet optredende als partij, schriftelijke opmerkingen maken krachtens artikel 15, derde lid, eerste alinea, van de in artikel 8:45, vierde lid, genoemde verordening indien zij de wens daartoe te kennen hebben gegeven. De bestuursrechter kan daarvoor een termijn vaststellen.
2. Met toestemming van de bestuursrechter kunnen de Europese Commissie en de Autoriteit Consument en Markt ook mondelinge opmerkingen maken. De bestuursrechter kan de Europese Commissie en de Autoriteit Consument en Markt voor het maken van mondelinge opmerkingen uitnodigen. Partijen worden in de gelegenheid gesteld daarbij aanwezig te zijn. Artikel 8:44, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. De bestuursrechter doet partijen schriftelijk mededeling van de stukken die hij krachtens artikel 15, derde lid, tweede alinea, van de verordening aan de Europese Commissie of de Autoriteit Consument en Markt verstrekt met het oog op de door hen te maken opmerkingen.
4. Partijen kunnen binnen vier weken na de dag van verzending aan hen van de opmerkingen dan wel van het proces-verbaal van de opmerkingen van de Europese Commissie of de Autoriteit Consument en Markt schriftelijk hun zienswijze met betrekking tot de opmerkingen naar voren brengen. De bestuursrechter kan deze termijn verlengen.
Dit artikel is met ingang van 1 januari 2013 ingevoegd bij wet van 20 december 2012, Stb. 2012, 682 (Wet aanpassing bestuursprocesrecht; kamerstukken 32 450)
Voorontwerp
Na artikel 8:45 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 8:45a
1. De Commissie van de Europese Gemeenschappen en de raad van bestuur van de Nederlandse mededingingsautoriteit kunnen, niet optredende als partij, schriftelijke opmerkingen maken krachtens artikel 15, derde lid, eerste alinea, van de in artikel 8:45, vierde lid, genoemde verordening indien zij de wens daartoe te kennen hebben gegeven. De rechtbank kan daarvoor een termijn vaststellen.
2. Met toestemming van de rechtbank kunnen de Commissie en de raad van bestuur ook mondelinge opmerkingen maken. De rechtbank kan de Commissie en de raad van bestuur voor het maken van mondelinge opmerkingen oproepen. Partijen worden in de gelegenheid gesteld daarbij aanwezig te zijn. Artikel 8:44, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. De rechtbank doet partijen schriftelijk mededeling van de stukken die zij krachtens artikel 15, derde lid, tweede alinea, van de verordening aan de Commissie of de raad van bestuur verstrekt met het oog op de door hen te maken opmerkingen.
4. Partijen kunnen binnen vier weken na de dag van verzending aan hen van de opmerkingen dan wel van het proces-verbaal van de opmerkingen van de Commissie of de raad van bestuur schriftelijk hun zienswijze met betrekking tot de opmerkingen naar voren brengen. De rechtbank kan deze termijn verlengen.
Advies RvS
15. Overige opmerkingen
c. Wijziging van artikel 8:45 Awb en invoeging van artikel 8:45a
In de toelichting op de artikelen 8:45, zesde lid, en 8:45a, vierde lid, lijkt uit het oog te zijn verloren dat artikel 8:29 Awb uitsluitend ziet op stukken die partijen verplicht zijn over te leggen. Overeenkomstige toepassing van die bepaling biedt daarom geen grondslag voor het op vrijwillige basis verstrekken van inlichtingen of advies door de Commissie. De Raad adviseert daarvoor te voorzien in een afzonderlijke geheimhoudingsregeling.
Nader rapport
15c. Er is onvoldoende reden voor het formuleren van een afzonderlijke geheimhoudingsregeling. Naar mijn oordeel is het namelijk wél voldoende om artikel 8:29 van overeenkomstige toepassing (dus niet: van toepassing) te verklaren. Een bepaling met zo’n strekking bewerkstelligt immers dat de bestuursrechter die wordt geconfronteerd met een verzoek om stukken voor andere partijen geheim te houden, de in artikel 8:29 omschreven procedure volgt, ook als de stukken op vrijwillige basis aan de betreffende bestuursrechter zijn overgelegd. Om misverstand terzake uit te sluiten, is de toelichting op de artikelen 8:45 en 8:45a aangevuld.
Voorstel van wet
Na artikel 8:45 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 8:45a
1. De Europese Commissie en de raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit kunnen, niet optredende als partij, schriftelijke opmerkingen maken krachtens artikel 15, derde lid, eerste alinea, van de in artikel 8:45, vierde lid, genoemde verordening indien zij de wens daartoe te kennen hebben gegeven. De bestuursrechter kan daarvoor een termijn vaststellen.
2. Met toestemming van de bestuursrechter kunnen de Europese Commissie en de raad van bestuur ook mondelinge opmerkingen maken. De bestuursrechter kan de Europese Commissie en de raad van bestuur voor het maken van mondelinge opmerkingen uitnodigen. Partijen worden in de gelegenheid gesteld daarbij aanwezig te zijn. Artikel 8:44, tweede en derde lid, s van overeenkomstige toepassing.
3. De bestuursrechter doet partijen schriftelijk mededeling van de stukken die hij krachtens artikel 15, derde lid, tweede alinea, van de verordening aan de Europese Commissie of de raad van bestuur verstrekt met het oog op de door hen te maken opmerkingen.
4. Partijen kunnen binnen vier weken na de dag van verzending aan hen van de opmerkingen dan wel van het proces-verbaal van de opmerkingen van de Europese Commissie of de raad van bestuur schriftelijk hun zienswijze met betrekking tot de opmerkingen naar voren brengen. De bestuursrechter kan deze termijn verlengen.
Memorie van toelichting
Algemeen
Deze wijzigingen vloeien voort uit Verordening (EG) 1/2003. In zoverre zij verwezen naar hoofdstuk V van het algemeen deel van deze toelichting.
Het betreft een uitwerking van artikel 15, derde lid, Verordening, welk artikel bepaalt dat de Europese Commissie en de raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (RvB NMa) opmerkingen kunnen maken zonder dat zij partij zijn in een zaak (vergelijk de artikelen 89h Mw en 44a Rv). Deze mogelijkheid wordt ook wel aangeduid als de “amicus curiae-bevoegdheid”. Deze bepaling is geplaatst in artikel 8:45a. Het kenbaar maken door de Europese Commissie en de RvB NMa van de wens om uit eigen beweging opmerkingen te maken in een zaak, zal doorgaans in de fase van het vooronderzoek plaatsvinden. Omwille van de duidelijkheid en overzichtelijkheid is gekozen voor plaatsing direct na artikel 8:45. Aldus blijven de bepalingen met betrekking tot de verordening dicht bij elkaar staan.
Eerste lid
Artikel 15, derde lid, Verordening bevat geen procedureel kader. In punt 17 van de Mededeling is aangegeven dat de lidstaten – bij gebreke aan communautaire procedureregels en voor zover dit nodig is om deze vormen van bijstand te vergemakkelijken – passende procedureregels moeten vaststellen die zowel de nationale rechterlijke instanties als de Europese Commissie in staat stellen ten volle gebruik te maken van de door de verordening geboden mogelijkheden. In punt 34 van de Mededeling is over de zogeheten “amicus curiae-bevoegdheid” uitdrukkelijk aangegeven dat de procedurevoorschriften en praktijken van de lidstaten het relevante procedurele kader bepalen. Artikel 15, derde lid, Verordening bevat geen bepaling die regelt dat de Europese Commissie en de RvB NMa de rechtbank op de hoogte moeten stellen van hun voornemen om opmerkingen te maken in een zaak. Met het oog op een goede procesorde is het echter wenselijk een regeling terzake te treffen. Dit voorkomt immers dat de bestuursrechter wordt “overvallen” door dergelijke schriftelijke opmerkingen, en dat hij daarmee bij het stellen van een termijn of de vaststelling van een datum voor een andere proceshandeling geen rekening heeft kunnen houden. Om die reden bepaalt het eerste lid dat de Europese Commissie en de RvB NMa de wens tot het maken van schriftelijke opmerkingen kenbaar moeten maken aan de bestuursrechter. Dit is in de artikelen 89h, eerste lid, Mw en 44a Rv op gelijke wijze geregeld.
Artikel 15, derde lid, Verordening bevat evenmin een termijn voor het maken van schriftelijke opmerkingen. In artikel 8:45a, eerste lid, krijgt de bestuursrechter de bevoegdheid daarvoor een termijn vast te stellen (vergelijk de artikelen 89h, eerste lid, Mw en 44a WBRV). Anders dan bij het verstrekken van inlichtingen of advies door de Europese Commissie (zie de toelichting bij artikel 8:45, vijfde lid) noemt de Mededeling geen specifieke termijn en gaat het hier niet om een inspanningsverplichting. De mogelijkheid tot het stellen van een termijn is uit een oogpunt van een goede procesorde te verkiezen. Bovendien zijn vrijwel alle proceshandelingen in de Awb aan een termijn gebonden. Om deze redenen past het om deze bevoegdheid van de Europese Commissie en de RvB NMa aan een termijn te kunnen verbinden. Indien de bestuursrechter geen termijn stelt, geldt dat de opmerkingen tot tien dagen voor de zitting kunnen worden ingediend (artikel 8:60a, eerste lid).
Tweede lid
De Europese Commissie en de RvB NMa kunnen ook mondelinge opmerkingen maken. De bestuursrechter dient daarvoor wel eerst toestemming te verlenen. Artikel 89h, eerste lid, Mw bepaalt dat de mondelinge opmerkingen van de Commissie of de RvB NMa ter zitting worden gemaakt. De mondelinge opmerkingen kunnen echter ook al tijdens het vooronderzoek worden gemaakt op een daarvoor bestemde zitting (vergelijk het horen van partijen en getuigen tijdens het vooronderzoek, artikelen 8:44 en 8:46). Het tweede lid biedt daartoe de gelegenheid. Voor het maken van mondelinge opmerkingen ter zitting wordt in artikel 8:60a een voorziening getroffen. Partijen kunnen ook over mondelinge opmerkingen schriftelijk hun zienswijze geven (vierde lid). Juist vanwege de mogelijkheid voor partijen tot het geven van een zienswijze kan het in de rede liggen de mondelinge opmerkingen ter comparitie te laten maken.
Derde lid
In het derde lid is bepaald dat de bestuursrechter van het verstrekken van de stukken mededeling doet aan partijen. De bestuursrechter behoort partijen daarover te informeren, hetgeen impliciet kan worden afgeleid uit de artikelen 89h, tweede lid, en 44a, tweede lid, Rv. Deze artikelen bevatten namelijk de mogelijkheid voor partijen om hun mening te geven over de te verstrekken stukken. Het geven van een zienswijze over de te verstrekken stukken wordt echter niet nodig bevonden. De bestuursrechter kan geen stukken aan de Europese Commissie of de RvB NMa verstrekken waarvan de kennisneming op grond van artikel 8:29 aan hem is voorbehouden. Indien daaraan behoefte bestaat, kan een partij in het kader van de zienswijze naar aanleiding van de opmerkingen van de Europese Commissie of de RvB NMa (artikel 8:45a, vierde lid) haar mening geven over een stuk dat de bestuursrechter aan de Commissie of de RvB NMa heeft verstrekt.
Vierde lid
De formulering van het vierde lid is ontleend aan artikel 8:47, vijfde en zesde lid. Zie verder de toelichting bij artikel 8:45, zesde lid. De bepaling in artikel 89h, derde lid, Mw dat de bestuursrechter partijen in staat kan stellen op elkaars opmerkingen te reageren, is niet overgenomen. Het past niet in de systematiek van de Awb om in artikel 8:45a een dergelijke bepaling op te nemen. Een dergelijke bepaling ontbreekt immers ook in het kader van de artikelen 8:43, tweede lid, 8:44 en 8:47. Partijen die willen reageren op elkaars zienswijze over de opmerkingen van de Commissie of de RvB NMa, kunnen dat doen ofwel bij re- en dupliek ofwel in hun pleidooi ter zitting.
Dit artikel is met ingang van 1 april 2013 gewijzigd bij wet van 28 februari 2013, Stb. 2013, 102 (Instellingswet Autoriteit Consument en Markt; kamerstukken 33 186)
[Eindtekst] Artikel 8:45a wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit» vervangen door: Autoriteit Consument en Markt.
2. In het tweede tot en met vierde lid wordt «raad van bestuur» telkens vervangen door: Autoriteit Consument en Markt.
Voorstel van wet
Artikel 8:45a wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit» vervangen door: Autoriteit Consument en Markt.
2. In het tweede tot en met vierde lid wordt «raad van bestuur» telkens vervangen door: Autoriteit Consument en Markt.