1. De bestuursrechter kan een deskundige benoemen voor het instellen van een onderzoek.
2. Bij de benoeming worden vermeld de opdracht die moet worden vervuld en de termijn, bedoeld in het vierde lid.
3. Van het voornemen tot het benoemen van een deskundige als bedoeld in het eerste lid wordt aan partijen mededeling gedaan. De bestuursrechter kan partijen in de gelegenheid stellen om hun wensen omtrent het onderzoek binnen een door hem te bepalen termijn schriftelijk aan hem kenbaar te maken.
4. De bestuursrechter stelt een termijn binnen welke de deskundige aan hem een schriftelijk verslag van het onderzoek uitbrengt.
5. Partijen kunnen binnen vier weken na de dag van verzending van het verslag aan hen schriftelijk hun zienswijze met betrekking tot het verslag naar voren brengen.
6. De bestuursrechter kan de in het vijfde lid bedoelde termijn verlengen.
Dit artikel is met ingang van 1 januari 1994 ingevoerd bij wet van 16 december 1993 Stb. 650 (wetsvoorstel 22 495)
[bron: PG Awb II, p. 443-445]
Tekst RvS = VvW [8.2.2.6]
Advies RvS
Volgens het derde lid van dit artikel kunnen partijen aan de rechtbank hun wensen kenbaar maken omtrent de formulering van de onderzoeksopdracht. De Raad betwijfelt of deze beperking op het beginsel dat de rechter dominus litis is, die niet voorkomt in de bestaande bestuursproceswetten en het bewijsrecht van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in deze algemene formulering moet worden gehandhaafd. Verwacht mag worden dat van deze bevoegdheid ook gebruik zal worden gemaakt wanneer daarvoor geen gegronde redenen zijn. Uit een oogpunt van proces‑economie kan dat bezwaarlijk zijn. Daarom ware de bepaling te heroverwegen.
Nader rapport
Het is inderdaad mogelijk, dat door een partij met betrekking tot het onderzoek verlangens naar voren worden gebracht die voor de beslissing van het geschil niet relevant zijn. De rechtbank zal dan aan deze verlangens geen gevolg geven. In dat geval kan men achteraf vaststellen dat het bieden van de in artikel 8.2.2.6 vervatte mogelijkheid weinig zinvol is geweest. Evenzeer is echter denkbaar dat een partij de aandacht vestigt op een aspect dat wel relevant is. In dat geval zou het niet onderzoeken daarvan op een later moment in de procedure tot vertraging kunnen leiden, omdat dan alsnog op dat punt tot onderzoek moet worden overgegaan. Naar ons oordeel brengt het gezichtspunt van de proceseconomie derhalve niet mee, dat deze bepaling zou moeten worden geschrapt. Voor de oplossing die het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in dezen biedt, verwijzen wij naar artikel 223, vijfde lid.
Voorstel van wet
1. De rechtbank kan een deskundige benoemen voor het instellen van een onderzoek.
2. Bij de benoeming worden vermeld de opdracht die moet worden vervuld en de termijn, bedoeld in het vierde lid.
3. Van het voornemen tot het doen instellen van een onderzoek als bedoeld in het eerste lid wordt aan partijen mededeling gedaan. Partijen kunnen hun wensen omtrent het onderzoek binnen een door de rechtbank te bepalen termijn schriftelijk aan haar kenbaar maken.
4. De rechtbank stelt een termijn binnen welke de deskundige aan haar een schriftelijk verslag van het onderzoek uitbrengt.
5. Partijen kunnen binnen vier weken na de dag van verzending van het verslag aan hen schriftelijk hun zienswijze met betrekking tot het verslag naar voren brengen.
6. De rechtbank kan de in het vijfde lid bedoelde termijn verlengen.
Memorie van toelichting
Tijdens het vooronderzoek kan blijken, dat het voor het vormen van een oordeel over het voorgelegde geschil noodzakelijk is om het oordeel van een deskundige in te winnen. Men denke bij voorbeeld aan een onderzoek door een arts naar de vraag of, en zo ja in hoeverre, sprake is van arbeidsongeschiktheid of door een scheikundige naar de vraag of bij een bepaald produktieproces al dan niet giftige stoffen vrijkomen.
Het onderhavige artikel voorziet in de mogelijkheid voor de rechtbank een dergelijk onderzoek te doen instellen.
Bij de benoeming dient ingevolge het tweede lid te worden aangegeven welke de opdracht van de deskundige is. Het kan daarbij gaan om een in algemene bewoordingen gestelde onderzoeksopdracht, doch ook bijzondere te onderzoeken aangelegenheden kunnen worden vermeld. Zo kan (in aanvulling op artikel 8.2.2.7, eerste lid) de rechter in zijn opdracht voorschrijven dat de medisch deskundige verplicht is de behandelend sector in de gelegenheid te stellen zijn oordeel te geven.
Zoals onder meer blijkt uit de evaluatierapporten over de TwK, is een deskundigenonderzoek in veel gevallen in hoge mate bepalend voor het oordeel van de rechtbank. Juist daarom is het van belang, dat partijen niet alleen de gelegenheid wordt geboden om hun visie te geven op de resultaten van het onderzoek, maar ook hun wensen te uiten over de formulering van de onderzoeksopdracht. De rechter zal vaak, al was het maar omdat hij de situatie ter plaatse niet voldoende kent, moeten volstaan met een enigszins globale onderzoeksopdracht. Het is in dergelijke gevallen juist uit proceseconomisch oogpunt nuttig, als partijen zich ook kunnen uitspreken over de onderzoeksopdracht. Deze kan daardoor immers meer specifiek worden geformuleerd, waardoor enerzijds in bepaalde gevallen wordt voorkomen dat partijen zelf deskundigen inzetten en anderzijds de rechtbank in een later stadium van de procedure niet alsnog een tweede onderzoeksopdracht hoeft te formuleren. Een meer specifieke onderzoeksopdracht brengt bovendien een inperking mee van de taak van de deskundige, wat eveneens uit een oogpunt van proceseconomie aantrekkelijk is.
Indien standaard advies wordt ingewonnen met betrekking tot een bepaald onderwerp, zoals thans het geval is met betrekking tot bestemmingsplangeschillen en milieugeschillen, en het om een open advies aanvraag gaat, staat het derde lid van dit artikel er niet aan in de weg dat de deskundige zijn onderzoek begint voordat partijen hun eventuele wensen ter zake naar voren hebben gebracht.
Wanneer de rechtbank ingevolge artikel 8.2.2.7 een onderzoeksopdracht verstrekt aan een medisch deskundige, blijft uiteraard gelden dat voor de inlichtingen die de deskundige van de betrokkene zal willen verkrijgen en voor het verrichten van onderzoekshandelingen toestemming van betrokkene is vereist. Ingevolge artikel 1653t van het BW zoals opgenomen in het wetsvoorstel inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst zal de desbetreffende regeling, waarvan het toestemmingsvereiste deel uitmaakt (artikel 1653d), voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet, bij inwerkingtreding van overeenkomstige toepassing zijn op medische deskundigen die in de uitoefening van een zelfstandige praktijk medisch onderzoek verrichten als bedoeld in artikel 8.2.2.7.
Een partij is verplicht aan het onderzoek door een medisch deskundige mee te werken (artikel 8.1.5.10). Ingeval een betrokken partij, ondanks haar medewerkingsplicht, geen toestemming verleent (vgl. in dit verband ook artikel 1653t, tweede lid) dan zal de deskundige in het geheel niet of slechts ten dele in staat zijn het onderzoek te verrichten en zal de rechter daaruit zodanige gevolgtrekking maken als hem geraden voorkomt (artikel 8.1.5.11) en tot een uitspraak (moeten) komen op grond van de beschikbare gegevens. Mutatis mutandis geldt hetzelfde wanneer een partij gedurende het onderzoek haar medewerking staakt.
Voorlopig verslag II
Ingevolge dit artikel (lid 3) kunnen partijen hun wensen omtrent het onderzoek door een deskundige schriftelijk aan de rechtbank kenbaar maken, zo spraken de leden van de D66‑fractie. In veel gevallen zal de onderzoeksvraag niet reëel voor discussie vatbaar zijn, te denken valt aan een medisch onderzoek naar arbeidsgeschiktheid of de noodzaak van voorzieningen. In dergelijke gevallen leidt de mogelijkheid tot het uiten van wensen tot een nodeloze verlenging van de procedure. Partijen hebben altijd de mogelijkheid om in hun beroepsschrift respectievelijk verweerschrift of anderszins spontaan hun wensen te uiten. Te wijzen valt ook op de opmerkingen van de Raad van State terzake.
Ware het niet beter de rechter de bevoegdheid te geven om partijen in de gelegenheid te stellen hun wensen terzake kenbaar te maken?
Memorie van antwoord II
Bij nadere overweging zijn wij van oordeel dat de voorgestelde bepaling inderdaad te rigide is en uit een oogpunt van proceseconomie bezwaren kan oproepen. In de nota van wijziging wordt daarom de verplichting van de rechter om partijen in de gelegenheid te stellen hun wensen omtrent het onderzoek kenbaar te maken, omgezet in een bevoegdheid.
Nota van wijziging
Artikel 8.2.2.6, derde lid, komt te luiden:
3. Van het voornemen tot het benoemen van een deskundige als bedoeld in het eerste lid wordt aan partijen mededeling gedaan. De rechtbank kan partijen in de gelegenheid stellen om hun wensen omtrent het onderzoek binnen een door haar te bepalen termijn schriftelijk aan haar kenbaar te maken.
Dit artikel is met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd bij wet van 20 december 2012, Stb. 2012, 682 (Wet aanpassing bestuursprocesrecht; kamerstukken 32 450)
[Eindtekst] In de artikelen 8:46, eerste en tweede lid, en 8:47, eerste, derde, vierde en zesde lid, wordt «rechtbank» telkens vervangen door «bestuursrechter» en «haar» door: hem.
Voorontwerp
Artikel 8:47 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste, derde, vierde en zesde lid wordt “rechtbank” telkens vervangen door: bestuursrechter.
2. In het derde lid, tweede volzin wordt “binnen een door haar te bepalen termijn schriftelijk aan haar kenbaar te maken” vervangen door: binnen een door hem te bepalen termijn schriftelijk aan hem kenbaar te maken.
Voorstel van wet
In de artikelen 8:46, eerste en tweede lid, en 8:47, eerste, derde, vierde en zesde lid, wordt “rechtbank” telkens vervangen door “bestuursrechter” en “haar” door: hem.
Memorie van toelichting
VV (artikelen 8:46 en 8:47), WW (artikel 8:49), XX (artikel 8:50), YY (artikel 8:51), ZZ (artikel 8:51a) en AAA (artikelen 8:51b en 8:51c)
Omdat de titels 8.1 tot en met 8.3 voortaan niet meer uitsluitend voor de rechtbank, maar ook voor de andere in eerste aanleg oordelende bestuursrechters gelden, is telkens “de rechtbank” vervangen door: de bestuursrechter. Dit maakt het noodzakelijk om in voorkomende gevallen ook ”zij” te vervangen door “hij” en “haar” door: hem.