Artikel 8:51b

1. Het bestuursorgaan deelt de bestuursrechter zo spoedig mogelijk mede of het gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen of te laten herstellen.
2. Indien het bestuursorgaan overgaat tot herstel van het gebrek, deelt het de bestuursrechter zo spoedig mogelijk schriftelijk mede op welke wijze het gebrek is hersteld.
3. Partijen kunnen binnen vier weken na verzending van de mededeling bedoeld in het tweede lid, schriftelijk hun zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld, naar voren brengen. De bestuursrechter kan deze termijn verlengen.

 

Dit artikel is met ingang van 1 januari 2010 ingevoegd bij wet van 14 december 2009, Stb. 570 (wetsvoorstel 31 352).
Voorstel van wet

1. Het bestuursorgaan deelt de rechtbank zo spoedig mogelijk mede of het gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen.
2. Indien het bestuursorgaan overgaat tot herstel van het gebrek, deelt het de rechtbank zo spoedig mogelijk schriftelijk mede op welke wijze het gebrek is hersteld.
3. Partijen kunnen binnen vier weken na verzending van de mededeling bedoeld in het tweede lid, schriftelijk hun zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld, naar voren brengen. De rechtbank kan deze termijn verlengen.

Memorie van toelichting

Eerste lid
Het bestuursorgaan is gehouden om te allen tijde zo spoedig mogelijk aan te geven hoe wordt omgegaan met de tussenuitspraak, dus ook als het geen vervangend besluit wil nemen. Met name voor deze situatie is het eerste lid geschreven. Het verschaffen van duidelijkheid terzake bevordert een efficiënt verloop van de beroepsprocedure. In zoverre zij ook verwezen naar de (toelichting op) artikel 8:57 (nieuw).
Het bestuursorgaan kan ervoor kiezen om geen gebruik te maken van de gelegenheid tot herstel van door de bestuursrechter geconstateerde gebrek. Zo’n handelwijze leidt als regel echter tot gegrondverklaring en vernietiging van het bestreden besluit, en dientengevolge tot tot de plicht om – ook zonder uitdrukkelijke opdracht van de bestuursrechter! – een nieuw besluit te nemen in overeenstemming met de einduitspraak (ABRvS 31 juli 2002, JB 2002/277; CRvB 16 januari 2003, JB 2003/72). De vernietiging van het bestreden besluit heeft immers terugwerkende kracht, zodat het wordt geacht nooit te hebben bestaan (artikel 8:72, tweede lid), terwijl hoger beroep – behalve in het belastingrecht en het sociale zekerheidsrecht – de werking van de aangevallen uitspraak niet opschort.
In de einduitspraak kan worden gegrepen naar krachtiger middelen om het bestuursorgaan te bewegen tot herstel van het gebrek. De bestuursrechter kan in het dictum een termijn noemen waarbinnen het vervangende besluit moet zijn genomen (artikel 8:72, vijfde lid), en aan overschrijding van deze termijn een dwangsom verbinden (artikel 8:72, zevende lid). Of aanleiding bestaat tot het inzetten van dergelijke middelen, staat per individueel geval te bezien. Naar huidig recht kan de bestuursrechter op dit punt maatwerk verrichten, en wij zien geen reden om hierin verandering te brengen.
Een en ander laat onverlet dat het bestuursorgaan hoger beroep tegen de einduitspraak van de rechtbank kan instellen, met de mogelijkheid om tijdens de hogerberoepsprocedure te vragen om een voorlopige voorziening teneinde tot nader order niet te hoeven voldoen aan de opdracht van de rechtbank.

Tweede lid
Het tweede lid ziet op de situatie waarin het bestuursorgaan wel gebruik maakt van de gelegenheid tot herstel van het door de bestuursrechter geconstateerde gebrek. Deze bepaling benadrukt het belang van tijdige en adequate informatie aan de bestuursrechter met het oog op een zo snel mogelijke – definitieve – beslechting van het geschil. In zoverre zij ook gewezen op artikel 6:18, tweede lid.
Het bestuursorgaan kan het gebrek wegnemen door middel van een nieuw besluit dan wel op een andere wijze. In zoverre zij verwezen naar de paragrafen 7 tot en met 10 van het algemeen deel van deze toelichting.

Derde lid
Het beginsel van hoor en wederhoor brengt met zich dat de rechter na ontvangst van het gewijzigde besluit of een ander schriftelijk stuk de overige partijen de gelegenheid moet bieden op dit stuk te reageren; zie ook paragraaf 8 van het algemeen deel van deze toelichting. Het derde lid waarborgt dat dit beginsel geen geweld wordt aangedaan. Zie overigens ook de toelichting op artikel 8:57 (nieuw). De bestuursrechter stelt daarbij een termijn voor de schriftelijke reactie van de overige partijen.
Om rekening te kunnen houden met onvoorziene ontwikkelingen, heeft de bestuursrechter de bevoegdheid om beide termijnen op verzoek van het bestuursorgaan te verlengen. Het spreekt vanzelf dat van deze bevoegdheid een terughoudend gebruik moet worden gemaakt.

Verslag

59. De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting bij het derde lid dat de bestuursrechter de bevoegdheid heeft om «beide termijnen op verzoek van het bestuursorgaan te verlengen.» Wat indien een van de belanghebbenden iets meer tijd nodig heeft om zijn zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld, te verzenden? Is dat ook mogelijk? Zo nee, waarom niet?
60. De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat ook in artikel 8:51b geen vaste termijn wordt genoemd, terwijl daarvoor toch wel enig vergelijkingsmateriaal in het bestuursrecht of burgerlijk procesrecht voorhanden is. Zou hier niet een redelijke termijn kunnen worden gesteld, zo vragen deze leden.

Nota naar aanleiding van het verslag II

59. Uiteraard krijgt ook de belanghebbende uitstel voor het formuleren van een zienswijze over het herstel van het gebrek, indien de belanghebbende daarvoor meer tijd nodig heeft. Overigens verwachten wij dat de bestuursrechter de bevoegdheid tot het verlengen van een termijn – voor zowel het bestuursorgaan als belanghebbenden – slechts terughoudend zal gebruiken. Zie in dit kader artikel 4, eerste lid, van de Procesregeling bestuursrecht 2008: de rechtbank verlengt een door haar gestelde termijn slechts in uitzonderlijke omstandigheden en indien daarom schriftelijk en gemotiveerd is verzocht. Artikel 11 van de Procesregeling belastingkamers gerechtshoven en artikel 4 van de Procesregeling bestuursrechterlijke colleges 2006 bevatten vergelijkbare regelingen.
Na inwerkingtreding van de Wet bestuurlijke lus Awb zullen de zojuist genoemde procesregelingen van toepassing zijn bij het hanteren van de bestuurlijke lus, die immers een plaats in hoofdstuk 8 van de Awb krijgt (vgl. Kamerstukken II 2007/08, nr. 6, blz. 17).
60. Wij verwijzen naar de antwoorden op de vragen 56 en 57.

Nota van wijziging

In ARTIKEL I, onderdelen B en C, wordt in de artikelen 8:51a, eerste lid, 8:51b, eerste lid, 8:51c, onderdeel a, en 8:57, tweede lid, onderdeel a, de zinsnede «te herstellen» vervangen door: te herstellen of te laten herstellen.

Toelichting NvW
In het verslag van de vaste commissie van Justitie (Handelingen II 2008/09, 31 352, nr. 7, blz. 9) is gesignaleerd dat de formulering van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb niet uitdrukkelijk voorziet in een bevoegdheid die wij wél aan de bestuursrechter willen toekennen, namelijk: het bieden van herstel van een bevoegdheidsgebrek in een tussenuitspraak. Immers, als blijkt dat het bestreden besluit niet door het daartoe bevoegde bestuursorgaan is genomen, moet het gebrek worden hersteld door een ander bestuursorgaan dan het bestuursorgaan dat het bestreden besluit heeft genomen. In zo’n situatie moet het bestuursorgaan dat als (zich verwerende) partij aan een beroepsprocedure deelneemt, het gebrek dus laten herstellen.
Op basis van het vorenstaande is de redactie van de artikelen 8:51a, eerste lid, 8:51b, eerste lid, 8:51c, onderdeel a, en 8:57, tweede lid, onderdeel a, van de Awb aangepast, overeenkomstig onze toezegging in de nota naar aanleiding van het verslag (Handelingen II 2008/09, 31 352, nr. 8, p. 23–24). (Zie onderdeel A van de Nota van Wijziging.) Deze aanpassing op haar beurt noodzaakt tot wijziging van de voorgestelde artikelen 17, zesde lid, en 21, zesde lid, van de Beroepswet, de artikelen 19, zesde lid, en 22, zesde lid, van de wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie en de artikelen 36, zesde lid, en 39, zesde lid, van de Wet op de Raad van State. (Zie de onderdelen B tot en met D van de Nota van Wijziging.[…]

Dit artikel is met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd bij wet van 20 december 2012, Stb. 2012, 682 (Wet aanpassing bestuursprocesrecht; kamerstukken 32 450)

[Eindtekst] In de artikelen 8:51b en 8:51c wordt «rechtbank» telkens vervangen door: bestuursrechter.

VO Dit artikel was niet in het consultatievoorstel opgenomen.

Voorstel van wet

In de artikelen 8:51b en 8:51c wordt “rechtbank” telkens vervangen door: bestuursrechter.

Memorie van toelichting

Zie Memorie van toelichting bij artikel 8:46.

 

Share This