Artikel 8:52

1. De bestuursrechter kan, indien de zaak spoedeisend is, bepalen dat deze versneld wordt behandeld.
2. In dat geval kan de bestuursrechter:
a. de in artikel 8:41, vijfde lid, bedoelde termijn verkorten,
b. de in artikel 8:42, eerste lid, bedoelde termijnen verkorten,
c. artikel 8:43, tweede lid, geheel of gedeeltelijk buiten toepassing laten,
d. artikel 8:47, derde lid, geheel of gedeeltelijk buiten toepassing laten,
e. de in artikel 8:47, vijfde lid, bedoelde termijn verkorten, en
f. de in artikel 8:58, eerste lid, bedoelde termijn verkorten.

3. Indien de bestuursrechter bepaalt dat de zaak versneld wordt behandeld, bepaalt hij tevens zo spoedig mogelijk het tijdstip waarop de zitting zal plaatsvinden en doet hij daarvan onverwijld mededeling aan partijen. Artikel 8:56 is niet van toepassing.

Dit artikel is met ingang van 1 januari 1994 ingevoerd bij wet van 16 december 1993 Stb. 650 (wetsvoorstel 22 495)

[bron: PG Awb II, p. 447-448]

Tekst RvS

1. De rechtbank kan, indien de zaak spoedeisend is, bepalen dat deze versneld wordt behandeld.
2. In dat geval kan de rechtbank:
a. de in artikel 8.2.1.1., tweede lid, bedoelde termijn verkorten,
b. de in artikel 8.2.2.1., eerste lid, bedoelde termijn verkorten,
c. artikel 8.2.2.2., tweede lid, geheel of gedeeltelijk buiten toepassing laten, en
d. de in artikel 8.2.2.6, vijfde lid, bedoelde termijn verkorten.
3. Indien de rechtbank bepaalt dat de zaak versneld wordt behandeld, bepaalt zij tevens zo spoedig mogelijk het tijdstip waarop de zitting zal plaatsvinden en doet zij daarvan onverwijld mededeling aan partijen.

VvW = Eindtekst [8.2.3.1]

Memorie van toelichting

Het eerste lid bepaalt dat de zaak spoedeisend moet zijn om voor versnelde behandeling in aanmerking te kunnen komen. De rechtbank zal bij de beslissing op het verzoek een afweging moeten maken tussen het belang dat de verzoeker heeft bij een versnelde behandeling van zijn zaak en de belangen van andere in het geding betrokken partijen. Het belang van de verzoeker zal bij voorbeeld op het financiële vlak kunnen liggen (Afdeling rechtspraak 14 september 1976, AB 1976, 283 m.nt. FHvdB en 14 augustus 1980, AB 1981, 197 m.nt. vdV). Bij de belangen van andere partijen kan worden gedacht aan het belang dat zij hebben bij het in voldoende mate naar voren kunnen brengen van hun standpunt. In het bijzonder zal de mate van complexiteit van het voorliggende geschil dan in de afweging moeten worden betrokken.
Zoals gezegd ligt wat de wettelijke regeling van de versnelde behandeling betreft het accent op de bekorting van de wettelijk voorge­schreven termijnen. Deze worden in de onderdelen a, b en e van het tweede lid opgesomd. Het betreft achtereenvolgens de termijn waarbinnen het griffierecht dient te zijn betaald, de termijn waarbinnen het bestuursorgaan zijn verweerschrift en de overige op de zaak betrekking hebbende stukken dient te hebben ingezonden en ten slotte de termijn waarbinnen partijen op het verslag van een deskundigenon­derzoek moeten reageren. Andere termijnen in de procedure worden door de rechter vastgesteld, zodat er geen reden is de mogelijkheid van een bekorting daarvan in deze bepaling te regelen.
De beperking van de omvang van het vooronderzoek kan grotendeels aan de rechter worden overgelaten. Dit geldt niet voor het voorschrift van artikel 8.2.2.2, tweede lid, waarin dwingend is voorgeschreven dat andere partijen dan verweerder en appellant in de gelegenheid moeten worden gesteld een schriftelijke uiteenzetting van hun visie op de zaak te geven. Daarom wordt in het tweede lid, onderdeel c, bepaald, dat dit voorschrift geheel of gedeeltelijk buiten toepassing kan worden gelaten. Dit betekent niet dat andere partijen door het volgen van de versnelde behandeling buitenspel komen te staan. Het beperkte en korte vooronderzoek leidt er slechts toe, dat het accent van de behandeling van het beroep in hoge mate komt te liggen op het onderzoek ter zitting. Aldaar kunnen ingevolge artikel 8.1.5.6 ook andere partijen dan verweerder en appellant hun standpunt naar voren brengen. Het tweede lid, onderdeel d, voorziet in de mogelijkheid dat de rechter het bepaalde in artikel 8.2.2.6, derde lid, geheel of gedeeltelijk achterwege laat. Een dergelijke voorziening is van belang in zaken waarin vaak en veelal met vaste deskundigen een standaardonderzoek wordt gelast. Wij verwijzen in dit verband naar het voorgestelde artikel 75 van de Ziektewet, dat de versnelde behandeling van een geschil van geneeskundige aard omtrent het al dan niet bestaan of voortbestaan van de geschiktheid tot werken verplicht stelt.
Het derde lid legt vast dat na afronding van het vooronderzoek de zaak zo spoedig mogelijk ter zitting moet worden behandeld. In verband met de daarin opgenomen termijn dient artikel 8.2.5.1 niet van toepassing te zijn.

Eindverslag

De leden van de CDA-fractie suggereerden om in het eerste lid toe te voegen dat de zaak naar het oordeel van de rechtbank spoedeisend moet zijn.
Zit er nog een ondergrens aan het inkorten van de termijnen, zo vroegen de leden van de CDA-fractie. Voorts vroegen zij waaruit blijkt dat ook anderen dan de appellant een verzoek kunnen indienen.

Nota naar aanleiding van het eindverslag

Overneming van de suggestie om in het eerste lid toe te voegen dat de zaak naar het oordeel van de rechtbank spoedeisend moet zijn, is naar ons oordeel niet nodig, omdat de rechtbank beslist of een zaak wegens haar spoedeisendheid versneld moet worden behandeld. Indien de rechtbank oordeelt dat de zaak niet spoedeisend is, blijft versnelde behandeling achterwege. Naar aanleiding hiervan hebben wij wel besloten om de redactie van artikel 8.2.4.1, eerste lid, in deze zin te herzien. Dat gebeurt in de tweede nota van wijziging.
Voor de ondergrens van de in het tweede lid bedoelde termijnen is bepalend het antwoord op de vraag binnen welke termijn de desbetref­fende activiteit (betaling van het griffierecht, inzending van het verweer­schrift, inzending van de zienswijze op het onderzoeksverslag van een deskundige) in casu nog redelijkerwijs kan worden verricht.
Ten slotte vroegen de leden van de CDA-fractie waaruit blijkt dat ook anderen dan de appellant een verzoek om versnelde behandeling kunnen indienen.
In de memorie van toelichting (blz. 128) hebben wij naar voren gebracht dat in de afdelingen 8.2.2 en 8.2.5 aan de rechtbank een aantal bevoegdheden is gegeven om bepaalde onderzoekshandelingen te verrichten. Aan deze bevoegdheid is vorm gegeven door de redactie: «De rechtbank kan». Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat de rechtbank ambtshalve dan wel op verzoek van een van de partijen van deze bevoegdheid gebruik kan maken.

Dit artikel is met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd bij wet van 20 december 2012, Stb. 2012, 682 (Wet aanpassing bestuursprocesrecht; kamerstukken 32 450)

[Eindtekst] Artikel 8:52 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste en tweede lid wordt «rechtbank» telkens vervangen door: bestuursrechter.
2. Het tweede lid wordt gewijzigd als volgt:
a. in onderdeel a wordt «artikel 8:41, tweede lid,» vervangen door: artikel 8:41, vijfde lid,;
b. aan het slot van onderdeel d vervalt «en»;
c. onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door «, en» wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
f. de in artikel 8:58, eerste lid, bedoelde termijn verkorten.
3. In het derde lid wordt «rechtbank» vervangen door «bestuursrechter» en wordt «zij» telkens vervangen door: hij.

Voorontwerp

Artikel 8:52 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste en het tweede lid wordt “rechtbank” telkens vervangen door bestuursrechter.
2. In het derde lid wordt “rechtbank” vervangen door “bestuursrechter” en wordt “zij” telkens vervangen door: hij.

Voorstel van wet

Artikel 8:52 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste en tweede lid wordt “rechtbank” telkens vervangen door: bestuursrechter.
2. Het tweede lid wordt gewijzigd als volgt:
a. in onderdeel a wordt “artikel 8:41, tweede lid,” vervangen door: artikel 8:41, vijfde lid,;
b. aan het slot van onderdeel d vervalt “en”;
c. onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door “, en” wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
f. de in artikel 8:58, eerste lid, bedoelde termijn verkorten.
3. In het derde lid wordt “rechtbank” vervangen door “bestuursrechter” en wordt “zij” telkens vervangen door: hij.

Memorie van toelichting

Algemeen
Omdat de titels 8.1 tot en met 8.3 voortaan niet meer uitsluitend voor de rechtbank, maar ook voor de andere in eerste aanleg oordelende bestuursrechters gelden, is telkens “de rechtbank” vervangen door: de bestuursrechter. Dit maakt het noodzakelijk om in voorkomende gevallen ook ”zij” te vervangen door “hij” en “haar” door: hem.

Tweede lid
De termijn waarbinnen de griffierechten moeten zijn ontvangen, is in het te wijzigen artikel 8:41 niet langer opgenomen in het tweede maar het vijfde lid. Dit noodzaakt tot aanpassing van artikel 8:52, tweede lid.
Het tweede lid verschaft de bestuursrechter de bevoegdheid verschillende termijnen te verkorten. Dit geldt thans echter niet voor de termijn, bedoeld in artikel 8:58, eerste lid, voor het indienen van nadere stukken door partijen. In het kader van een goede procesorde is het van belang dat de bestuursrechter en partijen tijdig van nadere stukken kunnen kennisnemen. De zogeheten “tiendagentermijn” kan echter knellen bij versnelde behandeling als de bestuursrechter op zeer korte termijn een zitting belegt, incidenteel zelfs binnen tien dagen na ontvangst van het beroepschrift. De Raad van State heeft hierop in zijn “terugkoppelingsadvies” ook gewezen.[1] In zo’n geval kan afweging van het belang bij tijdige beschikbaarheid van alle gedingstukken tegen het belang bij behandeling van het beroep op korte termijn leiden tot het oordeel dat een kortere termijn voor indiening van stukken is gerechtvaardigd. Daarom krijgt de bestuursrechter de bevoegdheid om – in afwijking van artikel 8:58, eerste lid – een termijn vast te stellen van minder dan tien dagen. Omdat een kortere termijn niet altijd nodig of wenselijk zal zijn, is er niet voor gekozen bij versnelde behandeling per definitie een kortere indieningstermijn te laten gelden, zoals bij een voorlopige voorziening het geval is (artikel 8:83, eerste lid).

Dit artikel is met ingang van 12 juni 2017 gewijzigd bij wet van 13 juli 2016, Stb. 2016, 288 (wetsvoorstel 34 059)

[Eindtekst] In artikel 8:52, tweede lid, onderdeel b wordt «termijn» vervangen door: termijnen.

VO = VvW

Memorie van Toelichting

Het komt geregeld voor dat er pro forma beroep wordt ingesteld. De indiener van het beroep krijgt dan een termijn van de bestuursrechter om de gronden van het beroep alsnog in te dienen. Het bestuursorgaan moet echter op grond van artikel 8:42 binnen vier weken nadat het beroepschrift aan hem is verzonden niet alleen de op de zaak betrekking hebbende stukken indienen, maar ook een verweerschrift. In de praktijk kleven er aan deze bepaling drie problemen. Ten eerste is het nodig om over de gronden van het beroep te beschikken alvorens zinvol een verweerschrift kan worden opgesteld. Ten tweede kan het indienen van de op de zaak betrekking hebbende stukken veel werk zijn voor het bestuursorgaan. Als er vervolgens geen gronden worden ingediend, is dit werk voor niets geweest. Ten derde hebben bestuursorganen niet altijd behoefte om zich te verweren, maar vereist het artikel in alle gevallen een verweerschrift. In de praktijk wordt er in geval van pro-forma-beroep dan ook steevast uitstel verleend voor het indienen van het verweerschrift en verbindt de bestuursrechter aan het niet indienen van een verweerschrift de gevolgen die haar geraden voorkomen. De onderhavige wijziging leidt ertoe dat artikel 8:42 meer in overeenstemming wordt gebracht met de praktijk en de behoefte van bestuursorganen. Voortaan hoeven de op de zaak betrekking hebbende stukken en het verweerschrift niet meer binnen vier weken nadat beroep is ingesteld te worden ingediend, maar binnen vier weken nadat de gronden van het beroep zijn ingediend. Ook zijn bestuursorganen in beginsel niet meer verplicht, maar bevoegd een verweerschrift in te dienen. Deze regel lijdt uitzondering indien de bestuursrechter om een verweerschrift heeft verzocht; dan is het indienen ervan wel verplicht voor het bestuursorgaan. De termijn hiervoor bedraagt vier weken nadat de bestuursrechter om het verweerschrift heeft verzocht. Indien het bestuursorgaan ervoor heeft gekozen geen verweerschrift in te dienen, kan de bestuursrechter hier derhalve ook na afloop van de in de eerste volzin genoemde termijn nog om verzoeken.

In verband met deze wijziging van artikel 8:42, is het begrip «termijn» in artikel 8:52 vervangen door: termijnen.

Memorie van Toelichting – Algemene toelichting

In het bestuursprocesrecht informeert de griffier het desbetreffende bestuursorgaan zo spoedig mogelijk digitaal over de start van de procedure. Indien er pro forma beroep is ingesteld krijgt de indiener een nadere termijn om alsnog gronden in te dienen of om gronden aan te vullen. Op grond van het huidige artikel 8:42 Awb moeten bestuursorganen binnen vier weken een verweerschrift indienen, ook als de beroepsgronden nog niet of niet volledig zijn ingediend. Deze termijn vangt aan op de dag na de verzending van het beroepschrift aan het bestuursorgaan. Wanneer er pro forma beroep is ingesteld, wordt er in de praktijk uitstel verleend voor het indienen van de gronden omdat het niet mogelijk is om te reageren op nog niet bekende gronden. Voorgesteld wordt om artikel 8:42 Awb in overeenstemming te brengen met de praktijk, zodat bestuursorganen pas een verweerschrift hoeven in te dienen nadat de gronden van het beroep zijn ingediend. De daarvoor geldende termijn blijft vier weken. Deze opzet is efficiënter omdat er geen uitstel meer hoeft te worden verleend.

 


[1] Kamerstukken II 2005/06. 30 300 VI, nr. 169, blz. 14.

 

 

 

 

Share This