8.2.4 Vereenvoudigde behandeling (artt. 8:54-8:55)

Afdeling 8.2.4 Vereenvoudigde behandeling

[bron: PG Awb II, p. 450]

Memorie van toelichting

In een aantal gevallen zal het reeds in een vroeg stadium van de behandeling van het beroep duidelijk zijn hoe de uitspraak op het ingestelde beroep moet luiden. Het is dan uit zowel een oogpunt van rechtszekerheid als van proceseconomie weinig aantrekkelijk, indien de rechtbank het onderzoek zou moeten voortzetten. In dergelijke gevallen, waarin de rechtbank concludeert dat zij kennelijk onbevoegd is, dan wel dat het beroep kennelijk niet ontvankelijk, kennelijk gegrond of kennelijk ongegrond is, kan zij de bepalingen van deze afdeling toepassen en daarmee het ingestelde beroep op een vereenvoudigde wijze afdoen.
Deze wijze van afdoening is niet nieuw. Ook de bestaande procesregelingen kennen alle een vergelijkbare regeling, die met name in de procedure bij de sociale-zekerheidsrechter en de beide rechtsprekende afdelingen van de Raad van State veelvuldig toepassing vindt. De nu voorgestelde regeling is geënt op de artikelen 105 en 106 van de Wet op de Raad van State en 37 en 38 van de Wet Arbo. Andere vergelijkbare regelingen zijn de artikelen 68 en 69 juncto108 en 101a en 101b juncto 108 van de Ambtenarenwet 1929 en 94 en 95 juncto 148 en 128 en 129 juncto 152a en 141 en 142 van de Beroepswet.
Het vereenvoudigd afdoen van een ingesteld beroep houdt in, dat meteen na ontvangst van het beroepschrift of na een, eventueel beperkte, schriftelijke voorbereiding een uitspraak volgt. In beginsel kan dit ertoe leiden, dat tekort wordt gedaan aan de eisen die aan rechtsbe­scherming moeten worden gesteld. Zo hebben partijen in geval van een vereenvoudigde afdoening minder gelegenheid op elkaars standpunten te reageren en ontbreekt een mondelinge behandeling. Daardoor is het mogelijk dat bepaalde feiten en zienswijzen die van belang hadden kunnen zijn voor de rechterlijke oordeelsvorming daarbij niet worden betrokken. Aan deze bezwaren wordt in het voorstel op tweeërlei wijze tegemoet gekomen.
In de eerste plaats is het aan de rechtbank om te bepalen of een beroep langs de weg van de vereenvoudigde behandeling wordt afgedaan. Verwacht mag worden dat de rechtbank van deze bevoegdheid een prudent gebruik zal maken. Het criterium dat de wet haar hier geeft, namelijk dat de te geven uitspraak kennelijk moet zijn, wat wil zeggen dat daarover in redelijkheid geen twijfel mogelijk is, noopt daar ook toe. Verder staat het de rechtbank vrij om, ook al ligt een zaak op zichzelf volstrekt duidelijk, toch te besluiten om een zaak ter zitting te behandelen, bij voorbeeld omdat zij in een bepaald geval het belang dat een partij «his day in court» heeft, zwaar wil laten wegen.

In de tweede plaats is de positie van partijen gewaarborgd, doordat tegen de toepassing van de vereenvoudigde afdoening verzet openstaat. De belanghebbende partij die het verzet heeft gedaan, wordt daarbij des verzocht gehoord, terwijl het verzet bovendien wordt beoordeeld door een meervoudige kamer waarvan degene die de uitspraak heeft gedaan, geen deel uitmaakt. Wordt het verzet gegrond verklaard, dan zal het beroep alsnog via de normale procedure moeten worden beoordeeld. De keuze om het verzet te doen beoordelen door een meervoudige kamer is ingegeven door het ingevolge de voorgestelde artikelen 37, derde lid, van de Wet op de Raad van State en 18, derde lid, van de Beroepswet ontbreken van hoger beroep tegen de uitspraak op het verzet. Het vertrouwen van de rechtsgenoten in de rechtspraak en de aanvaard­baarheid van de beslissing op het verzet worden aldus vergroot.
De in de artikelen 101a en 101b van de Ambtenarenwet 1929 en de artikelen 128 en 129 van de Beroepswet gegeven regeling voor de afdoening bij zogenoemde zware beschikking komt te vervallen. Naar ons oordeel bestaat aan deze afdoening geen behoefte meer, nu unus-rechtspraak in eerste aanleg wordt doorgevoerd, wordt voorzien in de mogelijkheid om een zaak tijdens het vooronderzoek vereenvoudigd af te doen en wordt voorzien in de mogelijkheid dat een onderzoek ter zitting met toestemming van partijen achterwege blijft.
Wij wijzen er nog op, dat uit het stelsel van de wet (zie onderdeel 2.5) volgt, dat op de uitspraak waarbij het beroep vereenvoudigd wordt afgedaan en op de uitspraak op het verzet afdeling 8.2.6 van toepassing is.

Share This