Artikel 8:84

1. De voorzieningenrechter doet zo spoedig mogelijk schriftelijk of mondeling uitspraak.
2. De uitspraak strekt tot:
a. onbevoegdverklaring van de voorzieningenrechter,
b. niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek,
c. afwijzing van het verzoek, of
d. gehele of gedeeltelijke toewijzing van het verzoek.
3. De voorzieningenrechter kan aan de gehele of gedeeltelijke toewijzing van het verzoek de voorwaarde verbinden dat de indiener van het verzoekschrift financiële zekerheid stelt ten behoeve van de rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort.
4. De griffier zendt onverwijld een afschrift van de uitspraak of van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak kosteloos aan partijen.
5. De artikelen 8:67, tweede tot en met vijfde lid, 8:68, 8:69, 8:72, vierde lid, tweede volzin, aanhef en onder b, en zesde lid, 8:75, 8:75a , 8:76, 8:77, eerste en derde lid, 8:78, artikel 8:79, tweede en derde lid, en 8:80 zijn van overeenkomstige toepassing.

 

Dit artikel is met ingang van 1 januari 1994 ingevoerd bij wet van 16 december 1993 Stb. 650 (wetsvoorstel 22 495)

[bron: PG Awb II, p. 511]

[Eindtekst] Artikel 8:84 [8.3.4]
1. De president doet zo spoedig mogelijk schriftelijk of mondeling uitspraak.
2. De uitspraak strekt tot:
a. onbevoegdverklaring van de president,
b. niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek,
c. afwijzing van het verzoek, of
d. gehele of gedeeltelijke toewijzing van het verzoek.
3. De griffier zendt onverwijld een afschrift van de uitspraak of van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak kosteloos aan partijen.
4. De artikelen 8:67, tweede tot en met vijfde lid, 8:69, 8:72, vijfde en zesde lid, 8:75, 8:76, 8:77, eerste en derde lid, 8:78, 8:79, tweede lid, en 8:80 zijn van overeenkomstige toepassing.

Tekst RvS = VvW

Voorstel van wet

1. De president doet zo spoedig mogelijk uitspraak.
2. De uitspraak strekt tot:
a. onbevoegdverklaring van de president,
b. niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek,
c. afwijzing van het verzoek, of
d. gehele of gedeeltelijke toewijzing van het verzoek.
3. De griffier zendt onverwijld een afschrift van de uitspraak kosteloos aan belanghebbenden.
4. De artikelen 8.2.6.2, tweede en derde lid, 8.2.6.4, 8.2.6.6, vijfde lid, 8.2.6.9, 8.2.6.10, 8.2.6.12, eerste en derde lid, 8.2.6.13, 8.2.6.14, tweede lid, en 8.2.6.15 zijn van overeenkomstige toepassing.

Memorie van toelichting

Indien gehele of gedeeltelijke toewijzing van het verzoek schorsing van het bestreden besluit inhoudt, werkt de schorsing terstond na de uitspraak van de president. Aan de schorsing kan, evenals aan andere voorlopige voorzieningen, een termijn worden verbonden (artikel 8.3.7). Ook kunnen aan de voorlopige voorziening voorwaarden, voorschriften en beperkingen worden verbonden.
Indien de voorlopige voorzieningsprocedure een op bezwaar of in administratief beroep genomen besluit betreft, zal de voorlopige voorziening in een aantal gevallen mede het primaire besluit kunnen betreffen. In geval de voorlopige voorziening het primaire besluit betreft en daarna in bezwaar of administratief beroep een vergelijkbaar besluit wordt genomen, zal doorgaans niet opnieuw om schorsing behoeven te worden gevraagd.
In artikel 8.3.7 is immers geregeld dat de voorlopige voorziening vervalt zodra uitspraak in de bodemprocedure is gedaan. Het is alleen anders wanneer de rechtbank ingevolge artikel 8.2.6.11 het einde van de voorlopige voorziening in die uitspraak op een ander tijdstip bepaalt. Uiteraard bestaat steeds de mogelijkheid om de president te verzoeken de voorlopige voorziening op te heffen of te wijzigen (artikel 8.3.6), welke weg vanzelfsprekend ook open staat voor een verwerend bestuursorgaan.

Voorlopig verslag II

Het was de leden van de GPV-fractie opgevallen dat de bevoegdheid van de president van de rechtbank in artikel 8.3.1 in feite geen enkele normering bevat. De president zal belangen moeten afwegen, maar waaraan hij belangen zal toetsen wordt in het midden gelaten. Verdient het geen aanbeveling uitdrukkelijk te bepalen dat de uitspraak de algemeen verbindende voorschriften en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur waarop zij mede berust vermeldt?

Memorie van antwoord II

Anders dan de leden van de GPV-fractie menen wij dat de bevoegdheid van de president van de rechtbank wel degelijk genormeerd is. Artikel 8.3.1 bepaalt dat de president een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Toegegeven zij dat dit een heel open normering is, maar niet opener dan die van artikel 107 van de Wet op de Raad van State en de daaraan door de voorzitter van de Afdeling rechtspraak gegeven uitleg.
Wij zien, mede gelet op het karakter van de voorlopige voorzieningsprocedure, niet goed in wat het opnemen van een specifieke motiveringsplicht zou toevoegen aan de reeds op de president rustende algemene motiveringsplicht. Indien een besluit naar diens voorlopig oordeel onrechtmatig is, zal de president het treffen van een voorlopige voorziening ongetwijfeld motiveren met verwijzing naar de geschonden rechtsregel of het geschonden algemene rechtsbeginsel.

Tweede nota van wijziging

Artikel 8.3.4 wordt als volgt gewijzigd:
Het eerste lid komt te luiden:
1. De president doet zo spoedig mogelijk schriftelijk of mondeling uitspraak.
Het derde lid komt te luiden:
3. De griffier zendt onverwijld een afschrift van de uitspraak of van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak kosteloos aan partijen.
Het vierde lid komt te luiden:
4. De artikelen 8.2.6.2, tweede tot en met vijfde lid, 8.2.6.4, 8.2.6.6, vijfde en zesde lid, 8.2.6.9, 8.2.6.10, 8.2.6.12, eerste en derde lid, 8.2.6.13, 8.2.6.14, tweede lid, en 8.2.6.15 zijn van overeenkomstige toepassing.

Toelichting Tweede NvW
Zie Toelichting Tweede NvW bij artikel 8:81.

Dit artikel is met ingang van 17 mei 1995 gewijzigd bij wet van 26 april 1995 Stb. 250 (wetsvoorstel 23 780).

[bron: PG Awb III, p. 426]

[Eindtekst] Artikel 8:84
1. De president doet zo spoedig mogelijk schriftelijk of mondeling uitspraak.
2. De uitspraak strekt tot:
a. onbevoegdverklaring van de president,
b. niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek,
c. afwijzing van het verzoek, of
d. gehele of gedeeltelijke toewijzing van het verzoek.
3. De griffier zendt onverwijld een afschrift van de uitspraak of van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak kosteloos aan partijen.
4. De artikelen 8:67, tweede tot en met vijfde lid, 8:68, 8:69, 8:72, vijfde en zevende lid, 8:75, 8:75a, 8:76, 8:77, eerste en derde lid, 8:78, 8:79, tweede lid, en 8:80 zijn van overeenkomstige toepassing.

Voorstel van wet

In artikel 8:84, vierde lid, wordt «8:72, vijfde en zesde lid, 8:75» vervangen door: 8:72, vijfde en zeven­de lid, 8:75, 8:75a.

Memorie van toelichting

In de tweede nota van wijziging bij wetsvoorstel 22 495 is het oorspronkelijke zesde lid van artikel 8:72 (in de oude nummering: 8.2.6.6) vernummerd tot zevende lid. Abusievelijk is daarbij niet tevens de verwij­zing naar dat artikellid in artikel 8:84 aangepast. Voorge­steld wordt deze omissie te herstellen. Voorts dient het nieuw voorgestelde artikel 8:75a hier eveneens van overeenkomstige toepassing te worden ver­klaard.

Nota van wijziging

Artikel 8:84, vierde lid, komt te luiden:
4. De artikelen 8:67, tweede tot en met vijfde lid, 8:68, 8:69, 8:72, vijfde en zevende lid, 8:75, 8:75a, 8:76, 8:77, eerste en derde lid, 8:78, 8:79, tweede lid, en 8:80 zijn van overeenkomsti­ge toepassing.

Toelichting NvW
Door deze nadere wijziging van artikel 8:84, vierde lid, Awb wordt ook artikel 8:68 (inzake heropening van een onvolledig gebleken onderzoek) van overeenkomstige toepassing verklaard in de voorlopige voorzie­ningspro­ce­dure. Hieraan is in de praktijk behoefte gebleken.

Dit artikel is met ingang van 1 januari 2002 gewijzigd bij wet van 6 december 2001 Stb. 584 (wetsvoorstel 27 878)

[Eindtekst]
In de artikelen 8:81, eerste lid, 8:82, tweede, derde en vierde lid, 8:83, eerste, derde en vierde lid, 8:84, eerste en tweede lid, 8:85, eerste lid, 8:86, eerste en tweede lid, en 8:87, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt «de president» telkens vervangen door: de voorzieningenrechter.

Dit artikel is met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd bij wet van 20 december 2012, Stb. 2012, 682 (Wet aanpassing bestuursprocesrecht; kamerstukken 32 450)

[Eindtekst]
1. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. De voorzieningenrechter kan aan de gehele of gedeeltelijke toewijzing van het verzoek de voorwaarde verbinden dat de indiener van het verzoekschrift financiële zekerheid stelt ten behoeve van de rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort.
2. In het vijfde lid (nieuw) wordt «8:72, vijfde en zevende lid,» vervangen door «8:72, vierde lid, tweede volzin, aanhef en onder b, en zesde lid,» en «artikel 8:79, tweede lid,» door: artikel 8:79, tweede en derde lid,.

Voorontwerp

In artikel 8:84, vierde lid, wordt “artikel 8:79, tweede lid,” vervangen door: artikel 8:79, tweede en derde lid,.

Voorstel van wet

Artikel 8:84 wordt gewijzigd als volgt:
1. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. De voorzieningenrechter kan aan de gehele of gedeeltelijke toewijzing van het verzoek de voorwaarde verbinden dat de indiener van het verzoekschrift financiële zekerheid stelt ten behoeve van de rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort.
2. In het vijfde lid (nieuw) wordt “artikel 8:79, tweede lid,” vervangen door: artikel 8:79, tweede en derde lid,.

Memorie van toelichting

Derde lid (nieuw)
Het voorgestelde nieuwe derde lid biedt de voorzieningenrechter de mogelijkheid het stellen van financiële zekerheid als voorwaarde ter verbinden aan het treffen van een voorlopige voorziening. Thans bestaat deze mogelijkheid niet. Artikel 8:84 biedt de bestuursrechter slechts de mogelijkheid de voorziening geheel of gedeeltelijk toe te wijzen zonder dat wordt gesproken over de mogelijkheid nadere voorwaarden te stellen. In de praktijk is het wel voorgekomen dat een voorlopige voorziening werd getroffen nadat de verzoeker zich ter zitting bereid had verklaard financiële zekerheid te stellen.[1]

Hoewel slechts zelden een voorlopige voorziening wordt getroffen in financiële zaken, kan wel behoefte bestaan aan de mogelijkheid van het stellen van financiële zekerheid ter bescherming van het belang van de rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort. Te denken valt aan een voorlopige voorziening tegen een besluit tot terugvordering van een omvangrijke subsidie. Bovendien kan het voorkomen dat de nationale voorzieningenrechter zich genoodzaakt ziet de werking van een gemeenschapshandeling op te schorten. Hij moet dan ingevolge de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie bevoegd zijn zo nodig te verlangen dat de verzoeker zekerheden stelt ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie.[2] Om die reden beveelt de Commissie Evaluatie Awb III (commissie-Ilsink) in haar rapport aan de voorzieningenrechter uitdrukkelijk de bevoegdheid te geven de toekenning van een voorlopige voorziening afhankelijk te maken van het stellen van zekerheid door de verzoeker.

Zesde lid (nieuw)
Ook uitspraken van de voorzieningenrechter die de toepassing van de artikelen 101 en 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie betreffen, dienen aan de Europese Commissie te worden gezonden. Dit wordt bereikt door het nieuwe derde lid van artikel 8:79 van overeenkomstige toepassing te verklaren.

Nota van wijziging

In onderdeel PPPP (artikel 8:84) komt onderdeel 2 te luiden:
2. In het vijfde lid (nieuw) wordt «8:72, vijfde en zevende lid,» vervangen door «8:72, vierde lid, tweede volzin, aanhef en onder b, en zesde lid,» en «artikel 8:79, tweede lid,» door: artikel 8:79, tweede en derde lid,.

Het vijfde lid is aangepast aan de gewijzigde indeling van artikel 8:72.


[1] Vz. ABRS 10 mei 2005, AB 2005, 361 m.nt. WdO.
[2] Gevoegde zaken 143/88 en C-92/89, Zuckerfabrik Süderdithmarschen, Jur. 1991, I-5342

 

 

 

Share This