[Artikel 8:96a]

Na artikel 8:96 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
Afdeling 8.4.2 Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

Artikel 8:96a

[…]

Dit artikel is met ingang van […] gewijzigd bij wet van […] (voorontwerp Wet schadevergoeding bij overschrijding redelijke termijn).
Voorontwerp

1. De bestuursrechter is bij uitsluiting bevoegd op verzoek van een belanghebbende de Staat te veroordelen tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter.
2. Het verzoek kan niet worden gedaan door een bestuursorgaan of een rechtspersoon die krachtens publiek recht is ingesteld.

Memorie van toelichting

Exclusieve bevoegdheid bestuursrechter
In het eerste en tweede lid wordt de exclusieve bevoegdheid – dus met uitsluiting van de civiele rechter- van de bestuursrechter geregeld. Om de procedure over de schadevergoeding snel te kunnen laten verlopen is wenselijk dat het verzoek binnen dezelfde ‘koker’ van rechterlijke competentie valt als de hoofdzaak waarop het verzoek betrekking heeft. De bestuursrechter het meeste inzicht heeft in de verschillende processtappen in bestuursrechtelijke procedures, en kan het beste en ook het snelste beoordelen of de procedure redelijkerwijs te lang heeft geduurd.
In het eerste lid komt tot uiting dat een veroordeling tot schadevergoeding in is gericht aan de Staat. In de praktijk zal de veroordeling zich doorgaans richten tot de Minister van Justitie, nu de rechtspleging onder zijn verantwoordelijkheid valt. De Raad voor de Rechtspraak zal in de meeste gevallen de zaken afhandelen. Uitzonderingen zijn zaken waarin sprake is van termijnoverschrijding door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de Hoge Raad, nu die colleges ingevolge de Wet op de Rechterlijke Organisatie geen deel uitmaken van de organisatie van de rechtspraak. Daarbij wordt opgemerkt dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is op grond van artikel 21, zesde lid, van de Comptabiliteitswet verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering en de begroting van de Raad van State.

Kring van belanghebbenden
Uitgangspunt is dat iedereen die een procedure heeft gevoerd, een verzoek tot schadevergoeding kan doen als hij vindt dat die procedure te lang heeft geduurd. Dat betekent dat zowel direct belanghebbenden als derde-belanghebbenden een verzoekschrift kunnen indienen. In sommige procedures is sprake van een zeer groot aantal belanghebbenden. Dat kan reden zijn voor de rechter om de hoogte van de schadevergoeding te matigen, zo oordeelde het EHRM in de zaak Arvanitaki-Roboti en 90 anderen tegen Griekenland (EHRM 15 februari 2008, appl. no 27278/03) . Het feit dat een aantal klagers samen een procedure voert, wordt geacht van invloed te zijn op de mate van stress, ongemak en onzekerheid die wordt ondervonden door de te lang durende procedure.

Rechtspersonen
In de meeste gevallen zullen het natuurlijke personen zijn die schade lijden als gevolg van een rechterlijke termijnoverschrijding. Dat daadwerkelijk schade wordt geleden hoeft niet te worden aangetoond; de spanning en frustratie die gepaard gaan met een lange onzekerheid over de uitkomst van een procedure wordt verondersteld.Het EHRM heeft in een uitspraak van 6 april 2000 (Comingersoll S.A. tegen Portugal, appl. no. 35382/97) geoordeeld dat ook rechtspersonen immateriële schade kunnen lijden als gevolg van termijnoverschrijdingen. De spanning en frustratie van de rechtspersoon moet echter wel blijken. Daarbij kan worden gedacht aan de gevolgen van de lange duur van de procedure voor de goede naam van de onderneming. Maar ook de onzekerheid bij het uitzetten van de koers van het bedrijf, verstoringen in de aansturing van het bedrijf en, zij het in mindere mate, de onzekerheid en het ongemak bij de leden van het management, kunnen van belang zijn. De Centrale Raad van Beroep heeft die criteria in zijn jurisprudentie geïncorporeerd (CRvB 22 december 2005, LJN AU8937). Op grond van die jurisprudentie komen in beginsel organisaties, bedrijven en ook de overheid als belanghebbende in beginsel in aanmerking komt voor vergoeding van immateriële schade.
De criteria worden nu wettelijk verankerd. In het derde lid van artikel 8:96a wordt evenwel één groep belanghebbenden uitgesloten van deze regeling: bestuursorganen en publiekrechtelijke rechtspersonen. Publiekrechtelijke rechtspersonen zijn geen subject van grondrechten en kunnen geen beroep doen op artikel 6 EVRM. Er is geen reden om hen toch onder de reikwijdte van deze wet te doen vallen, nu dat zou betekenen dat overheidsgeld van het ene naar het andere overheidsorgaan zou overvloeien.

 

Share This