[Artikel 8:96e]

[…]

Dit artikel is met ingang van […] gewijzigd bij wet van […] (voorontwerp Wet schadevergoeding bij overschrijding redelijke termijn).
Voorontwerp

1. Op het verzoek en de behandeling daarvan zijn de artikelen 6:6, 6:14, 6:15, 6:17, 6:21, 8:10, eerste lid, 8:8 tot en met 8:40, 8:42 tot en met 8:71 en 8:75 tot en met 8:80 van overeenkomstige toepassing.
2. Gevallen kunnen worden aangewezen waarin wordt afgezien van het indienen van een verweerschrift, als bedoeld in artikel 8:42.

Memorie van toelichting

Het eerste lid verklaart belangrijke delen van het bestuursprocesrecht, zoals geregeld in de hoofdstukken 6 en 8, van overeenkomstige toepassing op de verzoekschriftprocedure. Dit komt de uniformiteit en de eenvoud van de procedure ten goede.

Wraking en verschoning
Allereerst worden de bepalingen over wraking en verschoning van overeenkomstige toepassing verklaard. In beginsel komt de rechterlijke onpartijdigheid niet in het gedrang, als de rechter die de hoofdzaak heeft behandeld ook het verzoek tot schadevergoeding beoordeelt. Het EHRM hanteert een subjectief en een objectief criterium bij de beoordeling van de rechterlijke onpartijdigheid, als bedoeld in artikel 6 EVRM (EHRM 24 mei 1989, Hauschildt tegen Denemarken, appl. no. 10486/83). Het subjectieve criterium heeft betrekking op de persoonlijke instelling van de rechter. Als uitgangspunt geldt, dat die geen aanleiding geeft tot twijfels over de onpartijdigheid, tenzij er zwaarwegende aanwijzingen zijn, die een objectieve vrees voor partijdigheid rechtvaardigen. Het objectieve criterium moet sprake zijn van feiten en omstandigheden die, los van de persoonlijke instelling van de rechter, grond geven voor de vrees dat de rechter niet onpartijdig is. In het onderhavige wetsvoorstel is de individuele beoordelingsvrijheid beperkt, als gevolg van de voorgestelde wettelijke forfaittering van termijnen en bedragen. De individuele beoordeling gaat dan beperkt tot de weging van factoren die matiging dan wel verhoging van het bedrag aan schadevergoeding rechtvaardigen. Daarom is er geen reden om aan de objectieve onpartijdigheid van de rechter te twijfelen. Niettemin kan een partij van oordeel zijn dat behandeling door diezelfde rechter ongewenst is. Het moet dan mogelijk zijn om een wrakingsverzoek te doen. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor de situatie waarin een rechter zelf van oordeel is dat hij een verzoekschrift niet dient te behandelen. Daarom worden de bepalingen over wraking en verschoning, te weten artikelen 8:15 en 8:19, van overeenkomstige toepassing verklaard.

Onderzoek
In de meeste gevallen zal een verzoekschrift kunnen worden beoordeeld op grond van het zaaksdossier en de standpunten van partijen. Het ligt dan ook niet voor de hand dat een vooronderzoek en een getuigenonderzoek in de praktijk vaak nodig zal zijn. Bovendien kost een dergelijk onderzoek tijd. Om de mogelijkheid niet helemaal uit te sluiten, voor de uitzonderlijke gevallen dat nader onderzoek wel nodig is, worden die bepalingen die zien op het vooronderzoek en een deskundigenonderzoek van overeenkomstige toepassing verklaard.

Griffierecht
Het is niet nodig om griffierechten te heffen van de verzoeker. In de meeste gevallen, namelijk als het verzoek wordt ingediend hangende de procedure in de hoofdzaak, is sprake van een bijkomend verzoek. Als het na afloop van de procedure wordt ingediend, hangt het nog steeds dusdanig samen met die procedure, dat niet redelijk wordt geacht om dan nogmaals griffierechten te heffen. Artikel 8:41 is dan ook niet van overeenkomstige toepassing verklaard.

Tweede lid
In het tweede lid wordt voorzien in de mogelijkheid voor de betreffende minister om in bepaalde soorten zaken af te zien van het voeren van verweer. Artikel 8:42 bevat de verplichting voor het bestuursorgaan om verweer te voeren. Echter, naar verwachting zullen veel redelijke termijnzaken min of meer standaardzaken zijn, waarin geen bijzonderheden aan de orde zijn. Als dan in iedere afzonderlijke zaak verweer moet worden gevoerd leidt dat tot een onnodig grote werklast voor met name de Minister van Justitie. Dat komt de snelheid van de procedure niet ten goede en is uit efficiency-overwegingen niet gewenst. Daarom wordt voorgesteld dat soorten zaken kunnen worden aangewezen, waarin wordt afgezien van het voeren van verweer.

 

Share This