1. Het verzoek wordt schriftelijk ingediend bij de bestuursrechter die bevoegd is kennis te nemen van het beroep tegen het besluit.
2. Ten minste acht weken voor het indienen van het in het eerste lid bedoelde verzoekschrift vraagt de belanghebbende het betrokken bestuursorgaan schriftelijk om vergoeding van de schade, tenzij dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd.
Dit artikel is met ingang van 1 juli 2013 ingevoegd bij wet van 31 januari 2013, Stb. 2013, 50 (Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten; kamerstukken 32 621)
Voorontwerp
1. Het verzoek wordt schriftelijk ingediend bij de bestuursrechter die bevoegd is kennis te nemen van het beroep tegen het besluit.
2. Ten minste acht weken voor het indienen van het in het eerste lid bedoelde verzoekschrift vraagt de belanghebbende het betrokken bestuursorgaan schriftelijk om vergoeding van de schade, tenzij dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd.
Advies RvS
9. Artikel 8:90, tweede lid, bepaalt dat de belanghebbende ten minste acht weken voor het indienen van het verzoekschrift het betrokken bestuursorgaan schriftelijk om vergoeding van schade verzoekt. Volgens de toelichting is het van belang dat het bestuursorgaan naar aanleiding van het verzoek met de belanghebbende in overleg kan treden over een eventuele schadevergoeding, zodat er wellicht overeenstemming kan worden bereikt en de procedure bij de rechter niet meer nodig is. De Raad wijst erop dat titel 8.4 zowel betrekking heeft op de situatie dat de onrechtmatigheid van het schadeveroorzakende besluit vaststaat als op de situatie dat daarover nog geen zekerheid bestaat. Omdat met het vernietigen of herroepen van het schadeveroorzakende besluit de aansprakelijkheid van het bestuursorgaan vaststaat, is er geen goede reden om een «wachttijd» voor te schrijven. Bovendien geldt deze wachttijd niet indien voor de burgerlijke rechter wordt gekozen. Volgens de toelichting is het mogelijk dat het overleg tussen de benadeelde en het bestuursorgaan ertoe leidt dat het bestuursorgaan wel schadevergoeding wil toekennen, en dat standpunt ook in een schriftelijk stuk heeft neergelegd, maar dat de gelaedeerde deze vergoeding te laag vindt. In dat geval is er sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3. Tegen dit besluit kan echter op grond van het voorgestelde artikel 8:4, aanhef en onder n, geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld. De benadeelde moet dan een verzoek om schadevergoeding indienen bij de bestuursrechter, aldus de toelichting. Naar het oordeel van de Raad is deze gevolgtrekking niet zonder meer juist. Indien sprake is van een besluit waartegen geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld, kan de kwestie worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter. Uit het voorgaande blijkt dat de regeling van de «wachttijd» vragen oproept. De Raad geeft daarom in overweging te kiezen voor een eenvoudiger alternatief. Met een voorschrift dat erop neerkomt dat de bestuursrechter na ontvangst van het verzoekschrift het bestuursorgaan in de gelegenheid stelt binnen acht weken mede te delen of het bereid is de schade te vergoeden, wordt het beoogde resultaat bereikt.
De Raad adviseert artikel 8:90, tweede lid, aan te passen.
Nader rapport
9. De suggestie van de Raad om in artikel 8:90, tweede lid, te bepalen dat de bestuursrechter na ontvangst van het verzoekschrift het bestuursorgaan in de gelegenheid stelt binnen acht weken mede te delen of het bereid is schade te vergoeden, is niet overgenomen. Het is in het (bestuurs)recht gebruikelijk dat degene die iets wil van een ander, zich eerst zelf wendt tot diegene (vgl. het klachtrecht). Het is niet wenselijk de rechterlijke macht te belasten met werkzaamheden die ook buiten de rechterlijke macht om door partijen zelf verricht kunnen worden.
Voorstel van wet
1. Het verzoek wordt schriftelijk ingediend bij de bestuursrechter die bevoegd is kennis te nemen van het beroep tegen het besluit.
2. Ten minste acht weken voor het indienen van het in het eerste lid bedoelde verzoekschrift vraagt de belanghebbende het betrokken bestuursorgaan schriftelijk om vergoeding van de schade, tenzij dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd.
Memorie van toelichting
Het verzoek om schadevergoeding kan worden gedaan na een beroepsprocedure tegen het schadeveroorzakende besluit. Dit artikel geeft hiervoor een regeling. Met betrekking tot de bevoegdheid van de bestuursrechter is aangesloten bij de procedure tegen het schadeveroorzakende besluit. Dit betekent dat het verzoekschrift moet worden ingediend bij de bestuursrechter die eveneens bevoegd was kennis te nemen van het schadeveroorzakende besluit.
Door de koppeling tussen de beide procedures, kan het verzoek om schadevergoeding uitsluitend worden ingediend door een (of meer) belanghebbende(n) bij het schadeveroorzakende besluit. Deze voorwaarde wordt thans ook gesteld in de procedure van het zelfstandig schadebesluit (CRvB 26-09-2003, LJN AM2447).
Voordat de belanghebbende het verzoek om schadevergoeding bij de bestuursrechter kan indienen, moet hij eerst het betrokken bestuursorgaan schriftelijk om vergoeding van de schade vragen (tweede lid). Pas acht weken nadat hij het bestuursorgaan om schadevergoeding heeft gevraagd, kan hij het verzoekschrift bij de bestuursrechter indienen. Het belang van dit voorschrift is erin gelegen dat het bestuursorgaan naar aanleiding van het verzoek met de belanghebbende in overleg kan treden over een eventuele schadevergoeding, zodat er wellicht op een informele wijze tot overeenstemming kan worden gekomen en de procedure bij de rechter niet meer nodig is. Er gelden geen verdere eisen aan de kennisgeving aan het bestuursorgaan. De reden daarvoor is dat de drempel voor partijen om te overleggen over een oplossing, zo laag mogelijk moet zijn. Om deze reden zijn er ook geen nadere voorschriften opgenomen voor het geval het bestuursorgaan niet op de kennisgeving reageert of pas na afloop van de acht-weken-termijn. Voorts is de reactie van het bestuursorgaan vormvrij, hoewel er naar verwachting in de praktijk vaak sprake zal zijn van een schriftelijke reactie. Denkbaar is dat het overleg tussen de gelaedeerde en het bestuursorgaan er wel toe leidt dat het bestuursorgaan schadevergoeding wil toekennen, en dat standpunt ook in een schriftelijk stuk heeft neergelegd, maar dat de gelaedeerde deze vergoeding te laag vindt. In dat geval is er sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3. Tegen dit besluit kan echter op grond van het voorgestelde artikel 8:4, aanhef en onder n, geen beroep worden ingesteld. Op dit soort besluiten is titel 8.4 van toepassing. De gelaedeerde moet dan dus een verzoek om schadevergoeding indienen bij de bestuursrechter.
Indien het verzoekschrift direct of te vroeg bij de bestuursrechter wordt ingediend, kan deze het verzoek niet ontvankelijk verklaren. De belanghebbende wordt echter eerst in de gelegenheid gesteld het bestuursorgaan alsnog te verzoeken om schadevergoeding of de termijn van acht weken af te wachten (art. 6:6). Denkbaar is overigens ook dat de belanghebbende het afschrift van zijn verzoek aan het bestuursorgaan abusievelijk niet bij het verzoekschrift aan de bestuursrechter heeft gevoegd (zie art. 8:92, tweede lid). Art. 6:6 wordt ook op deze situatie toegepast.
Er zijn situaties denkbaar waarin het niet redelijk is van de verzoeker te vergen dat hij het bestuursorgaan eerst schriftelijk op de hoogte stelt van het voornemen om een verzoek om schadevergoeding in te dienen, alvorens hij het verzoekschrift bij de bestuursrechter kan indienen. Te denken valt aan het geval waarin het bestuursorgaan al een standpunt heeft ingenomen. In dergelijke situaties is het mogelijk dat hij direct de gang naar de rechter maakt.
Nota naar aanleiding van het verslag
44. De leden van de CDA-fractie merken op dat de gelaedeerde het verzoekschrift na afloop van het beroep tegen het schadeveroorzakende besluit kan indienen, maar ook tijdens de procedure. Op beide gevallen is een ander artikel van toepassing. Zij vragen wat precies de verschillen zijn.
Als het verzoekschrift wordt ingediend na afloop van het beroep tegen het schadeveroorzakende besluit, dan is op dat moment reeds duidelijk dat het schadeveroorzakende besluit onrechtmatig was. De gelaedeerde verzoekt in dat geval eerst het bestuursorgaan om de schade te vergoeden (artikel 8:90, tweede lid). Als het bestuursorgaan vervolgens – binnen acht weken – tot schadevergoeding overgaat en belanghebbende kan zich vinden in de hoogte van het schadebedrag, hoeft de gang naar de rechter uiteraard niet meer te worden gemaakt. Als het bestuursorgaan weigert de schade te vergoeden of als de belanghebbende het bedrag te laag vindt, start de belanghebbende de verzoekschriftprocedure bij de rechter. In artikel 8:90, eerste lid, is voor die situatie geregeld welke rechter bevoegd is het schadeverzoek te behandelen: de bestuursrechter die ook bevoegd was kennis te nemen van het schadeveroorzakende besluit.
Het is ook mogelijk om het schadeverzoek al tijdens het beroep of het hoger beroep tegen het schadeveroorzakende besluit in te dienen. Omdat dan nog niet duidelijk is of het schadeveroorzakende besluit rechtmatig of onrechtmatig is en er derhalve nog een rechter bezig is met de zaak, moeten er dan enkele andere regels gelden. Deze regels staan in artikel 8:91. Als het verzoek wordt gedaan gedurende de procedure tegen het schadeveroorzakende besluit, moet het verzoek worden ingediend bij de rechter waarbij het beroep of hoger beroep tegen dit schadeveroorzakende besluit aanhangig is (art. 8:91, eerste lid). Het is in dat geval niet nodig dat de gelaedeerde eerst een verzoek tot schadevergoeding aan het bestuursorgaan doet (art. 8:91, tweede lid). Het bestuursorgaan kan op dat moment immers nog niet beslissen op een dergelijk verzoek omdat het evenals de gelaedeerde nog in afwachting is van het oordeel van de rechter over het schadeveroorzakende besluit. Het derde lid van artikel 8:91 geeft een regeling voor het geval het verzoek in hoger beroep wordt gedaan. Alsdan beslist de hogerberoepsrechter op het verzoek, tenzij hij het verzoek naar de rechtbank verwijst omdat het naar zijn oordeel behandeling door de rechtbank behoeft.
Voorlopig verslag I
3.2 Bevoegdheden van de bestuursrechter
De leden van de VVD-fractie wijzen er vervolgens op dat mr. J.C.A. de Poorter en mr. dr. K.J. de Graaf de vraag hebben opgeroepen wat de status is van de beslissing van het bestuursorgaan op het verzoek om schadevergoeding (zie artikel 8:90 lid 2 Awb).[1] In welke mate is het oordeel van het bestuursorgaan bindend voor de bestuursrechter? Heeft laatstgenoemde de ruimte om een geheel eigen afweging te maken, abstraherend van het oordeel van het bestuursorgaan? Deze leden denken hierbij bijvoorbeeld aan de situatie dat de bestuursrechter tot een lager te vergoeden bedrag komt dan het bestuursorgaan bereid was te betalen. Heeft de burger dan desalniettemin recht op het door het bestuursorgaan erkende bedrag? Deze leden vernemen in deze context gaarne een reactie van de regering op de brief d.d. 3 mei jl. die de leden van de Vaste Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie ontvingen van het Gemeentelijk Platform Kabels & Leidingen (GPKL).[2]
[32 621, B, p. 9]
[…]
De leden van de D66-fractie constateren dat in het wetsvoorstel de competentieverdeling wordt bepaald door het materiële rechtsgebied waarop het besluit betrekking heeft. De strikte scheiding die hiermee beoogd wordt achten deze leden positief. Nu de competentie zal worden verdeeld naar de deskundigheid van beide typen rechters, begrijpen deze leden echter niet goed waarom een uitzondering gemaakt wordt voor kleine vorderingen. Als de competentieverdeling voldoende voorzienbaar is, lijkt het immers niet noodzakelijk zo een gedeelde competentie als «escape» te handhaven. Deze leden vragen of naar de mening van de regering hiermee geen onnodige inbreuk op de competentieverdeling wordt gemaakt.
[32 621, B, p. 10]
[…]
De leden van de CDA-fractie stellen dat de termijn van 8 weken als bedoeld in artikel 8:90 lid 2 Awb onnodige vertraging oproept indien met het vernietigen of het herroepen van het schadeveroorzakende besluit de aansprakelijkheid van het bestuursorgaan vaststaat, zodat er geen gegronde reden is om het indienen van een verzoekschrift nog weer met 8 weken te vertragen. De wachttijd geldt bovendien niet als gekozen wordt voor de burgerlijke rechter. Indien sprake is van een besluit waartegen geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld, bijvoorbeeld in het geval het bestuursorgaan schriftelijk heeft vastgesteld om wel schadevergoeding te geven, maar de benadeelde de schadevergoeding te laag vindt, kan de kwestie immers worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter.[3] Deze leden zijn van oordeel dat de suggestie van de Raad van State om een voorschrift in te lassen, dat erop neerkomt dat de bestuursrechter na ontvangst van het verzoekschrift het bestuursorgaan in de gelegenheid stelt om binnen 8 weken mede te delen of het bereid is de schade te vergoeden, een betere oplossing is dan de thans in het voorstel opgenomen bepaling. Daarmee kan de termijn van 8 weken worden bekort en in de gevallen waarin zulks niet nodig is, kan van de «wachttijd» geheel worden afgezien. Kan de regering nog eens aangeven op welke inhoudelijke gronden zij deze suggestie niet heeft willen overnemen?
[32 621, B, p. 11]
Memorie van antwoord I
3.2 Bevoegdheden van de bestuursrechter
De leden van de VVD-fractie verwijzen naar een publicatie van De Poorter en De Graaf en vragen wat de status is van de beslissing die het bestuursorgaan op grond van artikel 8:90, tweede lid, neemt op een verzoek om schadevergoeding.
De beslissing op een verzoek om schadevergoeding is vormvrij. Als de beslissing schriftelijk wordt gegeven, is zij een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. In de meeste gevallen kan tegen een besluit worden opgekomen door bezwaar te maken en zo nodig later beroep of hoger beroep in te stellen. Tegen beslissingen op grond van artikel 8:90, tweede lid, staat echter geen beroep open. Dit volgt uit het voorgestelde artikel 8:4, eerste lid, onderdeel f, Awb. In schadezaken zou beroep tegen deze beslissing niet voor de hand liggen. Het ligt in de verwachting dat partijen over het schadeverzoek met elkaar in onderhandeling treden, zoals ook in het civiele recht gebruikelijk is bij gevraagde schadevergoedingen. Pas als ze er niet uit komen of als het bestuursorgaan in het geheel niet reageert op het verzoek, zal de gelaedeerde de gang naar de rechter maken. De rechter zal, evenals in het civiele recht te doen gebruikelijk is, een eigen afweging maken.
[32 621, C, p. 12]
De leden van de CDA-fractie stellen dat de termijn van acht weken, genoemd in artikel 8:90, tweede lid, onnodige vertraging oproept indien de aansprakelijkheid van het bestuursorgaan vaststaat en vragen waarom de suggestie van de Raad van State, inhoudende dat de bestuursrechter het bestuursorgaan in de gelegenheid stelt om binnen acht weken mede te delen of het bereid is de schade te vergoeden, niet is overgenomen.
De suggestie van de Raad van State is om twee redenen niet overgenomen. Ten eerste is het mijns inziens van belang dat, ook indien de aansprakelijkheid vaststaat, het bestuursorgaan niet rauwelijks wordt geconfronteerd met het feit dat er een verzoekschrift is ingediend bij de bestuursrechter. In het recht, en derhalve ook in het bestuursrecht, is het gebruikelijk dat degene die iets wil van een ander, zich eerst zelf tot die ander wendt om de kwestie op te lossen. Een voorbeeld hiervan in het bestuursrecht vormt het klachtrecht. Een klacht bij een ombudsman kan in beginsel ook pas worden ingediend nadat de verzoeker eerst een klacht heeft ingediend bij het betrokken bestuursorgaan. Op deze wijze wordt voorkomen dat de rechter wordt belast met werkzaamheden die ook buiten de rechter om door partijen zelf kunnen worden verricht. Overigens is het niet zo dat de gelaedeerde in alle gevallen acht weken zal moeten wachten eer hij een verzoekschrift bij de bestuursrechter kan indienen. Als het bestuursorgaan eerder laat weten of het bereid is schade te vergoeden en, zo ja, hoeveel, kan de gelaedeerde – indien hij zich niet kan vinden in de reactie van het bestuursorgaan – zijn verzoek eerder aan de bestuursrechter voorleggen. De termijn dient er uitsluitend voor om het bestuursorgaan een redelijke termijn te geven om te reageren om het verzoek om vergoeding van de schade. De tweede reden om de suggestie van de Raad van State niet over te nemen, is dat dit zou leiden tot verdere vertraging. Immers, ook als de suggestie van de Raad zou zijn overgenomen, zou het bestuursorgaan acht weken de gelegenheid krijgen om te reageren. Per saldo zou de procedure voor de verzoeker dan langer kunnen duren omdat de administratieve verwerking van het verzoek bij de bestuursrechter en de doorzending ervan aan het bestuursorgaan ook enige tijd in beslag zou nemen.
[32 621, C, p. 14-15]
[1] J.C.A. de Poorter en mr. dr. K.J de Graaf, «Doel en functie van de bestuursrechtspraak: een blik op de toekomst», Den Haag: Raad van State 2011, blz. 129.
[2] Brief van GPKL aan de leden van de commissie V&J betreffende Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten, 3 mei 2012, griffienummer 150532 (bijgevoegd).
[3] Zie ook TK, 2010–2011, 32 621, nr. 4, blz. 12.