Artikel 8:109

1. Het griffierecht voor het hoger beroep bedraagt:

a. € 138 indien door een natuurlijke persoon hoger beroep is ingesteld tegen een uitspraak omtrent een besluit als omschreven in de bij deze wet behorende Regeling verlaagd griffierecht,

b. € 279 indien door een natuurlijke persoon hoger beroep is ingesteld tegen een uitspraak omtrent een ander besluit, of

c. € 559 als anders dan door een natuurlijke persoon hoger beroep is ingesteld.

2. Indien het bestuursorgaan hoger beroep heeft ingesteld en de aangevallen uitspraak in stand blijft, wordt van het bestuursorgaan een griffierecht geheven dat gelijk is aan het in het eerste lid, onderdeel c, genoemde bedrag.

Dit artikel is met ingang van 1 januari 2013 ingevoegd bij wet van 20 december 2012, Stb. 2012, 682 (Wet aanpassing bestuursprocesrecht; kamerstukken 32 450)
Voorontwerp [8:96]

1. Het griffierecht voor het hoger beroep bedraagt:
a. € 105 indien door een natuurlijke persoon hoger beroep is ingesteld tegen een uitspraak omtrent een besluit als omschreven in de bij deze wet behorende Regeling verlaagd griffierecht,
b. € 211 indien door een natuurlijke persoon hoger beroep is ingesteld tegen een uitspraak omtrent een ander besluit, of
c. € 422 als anders dan door een natuurlijke persoon hoger beroep is ingesteld.
2. Indien het bestuursorgaan hoger beroep heeft ingesteld en de aangevallen uitspraak in stand blijft, wordt van het bestuursorgaan een griffierecht geheven dat gelijk is aan het in het eerste lid, onderdeel c, genoemde bedrag.

Voorstel van wet

1. Het griffierecht voor het hoger beroep bedraagt:
a. € 111 indien door een natuurlijke persoon hoger beroep is ingesteld tegen een uitspraak omtrent een besluit als omschreven in de bij deze wet behorende Regeling verlaagd griffierecht,
b. € 224 indien door een natuurlijke persoon hoger beroep is ingesteld tegen een uitspraak omtrent een ander besluit, of
c. € 448 als anders dan door een natuurlijke persoon hoger beroep is ingesteld.
2. Indien het bestuursorgaan hoger beroep heeft ingesteld en de aangevallen uitspraak in stand blijft, wordt van het bestuursorgaan een griffierecht geheven dat gelijk is aan het in het eerste lid, onderdeel c, genoemde bedrag.

Memorie van toelichting

Dit artikel regelt het griffierecht in hoger beroep. De zaken waarvoor het lage griffierecht geldt, zijn opgesomd in de derde bijlage bij de Awb, de Regeling verlaagd griffierecht. Het griffierecht voor een verzoek om voorlopige voorziening is gelijk aan het griffierecht voor de hoofdzaak (artikel 8:109, bezien in samenhang met artikel 8:82, tweede lid).

Dit artikel is met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd bij Besluit van 20 december 2012, nr. 334461, Strct. 2012, nr. 26652 (Regeling indexering griffierechten en aanmaningsbedragen Awb 2013)

[Eindtekst] Artikel 8:109, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt ‘€ 115’ vervangen door: € 118.
2. In onderdeel b wordt ‘€ 232’ vervangen door: € 239.
3. In onderdeel c wordt ‘€ 466’ vervangen door: € 478.

Toelichting

Per 1 januari 2013 treedt de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, onlangs aangenomen door de Eerste Kamer (Kamerstukken I 2011/12, 32 450, A) in werking. Door deze wet is een nieuw artikel 11:2 toegevoegd aan de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van het eerste lid van dit artikel worden alle bij of krachtens de Algemene wet bestuursrecht vastgestelde bedragen jaarlijks bij regeling van de minister van Veiligheid en Justitie aangepast aan de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex. Daarbij worden bedragen rekenkundig afgerond op hele euro’s.

Deze indexeringen werden voorheen jaarlijks bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld. De laatste keer is dit gebeurd bij Besluit van 10 november 2011 tot indexering van de griffierechten bestuursrechtelijke wetten 2012 (Stb. 2011, 528).

Onderhavige regeling strekt er in hoofdzaak toe de griffierechten in de Algemene wet bestuursrecht te verhogen. Het gaat hier om de bedragen die worden genoemd in artikel 8:41, tweede lid en 8:109, eerste lid van de Awb. De griffierechten worden verhoogd met het percentage waarmee de consumentenprijsindex (CPI) vanaf 1 augustus 2011 tot en met 31 juli 2012 is gestegen.

Volgens huidige berekeningen van het Centraal Bureau voor de Statistiek bedragen de consumentenprijsindexcijfers totalen (alle huishoudens) voor juli 2012: 112,10. Gedurende de periode van 1 augustus 2011 tot en met 31 juli 2012 is de consumentenprijsindex derhalve met 2,6% gestegen (112,10 : 109,23 * 100 = 102,62 – 100 = 2,6%). Derhalve worden de griffierechten in dit besluit met 2,6% verhoogd. De bedragen die op deze wijze worden verkregen worden rekenkundig afgerond op hele euro’s.

Deze regeling strekt er ook toe de aanmaningskosten en het grensbedrag genoemd in artikel 4:113, eerste lid, van de Awb te indexeren. Dit bedrag kan op grond van artikel 11:2, tweede lid worden gewijzigd, voor zover de CPI daartoe aanleiding geeft. De CPI geeft aanleiding de aanmaningskosten van € 14 te indexeren. Voor het verhogen van de kostenvergoeding van € 6 geeft de CPI geen aanleiding.

Gedurende de periode van 1 juli 2009 (inwerkingtreding artikel 4:113, Awb) tot en met 31 juli 2012 is de consumentenprijsindex met 5,88% gestegen (112,10 : 105,87 * 100 = 105,88 – 100 = 5,88%). Derhalve wordt de hoge kostenvergoeding in artikel 4:113, eerste lid, in dit besluit met 5,88% verhoogd. Het bedrag dat op deze wijze wordt verkregen is rekenkundig afgerond op hele euro’s.

Overgangsrecht
In artikel II is het overgangsrecht opgenomen. Uitgangspunt voor het overgangsrecht inzake het griffierecht is dat indien op de dag waarop deze regeling in werking treedt een besluit of uitspraak is bekendgemaakt, het tarief van toepassing is zoals dat gold vóór deze regeling. Wordt vervolgens hoger beroep (of beroep in cassatie) ingesteld, dan wordt daarvoor het nieuwe recht berekend. Voor beroepschriften die een beroep bij niet tijdig beslissen betreffen, geldt in afwijking van het algemene uitgangspunt, dat het griffierecht wordt geheven dat geldt op de dag waarop het beroepschrift wordt ontvangen.

De betalingsverplichting ontstaat door het vaststellen van een beschikking (art. 4:86 Awb) of van rechtswege (art. 4:88 Awb). Als de betalingsverplichting is ontstaan voor het tijdstip van inwerkingtreding va n dit besluit, blijven de oude bedragen gelden.

Dit artikel is met ingang van […] gewijzigd bij wet van […], Stb. […] (wetsvoorstel 33 757)

[Eindtekst]

Voorstel van wet

In artikel 8:109, eerste lid, wordt «€ 118» vervangen door «€ 189», «€ 239» door «€ 311» en «€ 478» door: € 488.

Advies RvS

1. Cumulatie van maatregelen

De voorgestelde verhogingen van het griffierecht hebben op onderdelen onmiskenbaar gevolgen voor de toegang tot de rechter, zoals in het onderstaande zal worden uiteengezet. Daarbij komt evenwel dat in het bijzonder de verhogingen van het griffierecht in hoger beroep en cassatie en de verhoging van het griffierecht voor natuurlijke personen in eerste aanleg in bepaalde bestuurszaken van € 44 naar € 77 cumuleren met andere maatregelen, zoals de voorgenomen verhogingen van de eigen bijdragen voor rechtsbijstand. Voorts zijn de griffierechten in burgerlijke zaken bij de invoering van de Wet griffierechten burgerlijke zaken reeds fors verhoogd. Op de gevolgen van de cumulatie van alle in het recente verleden (voor)genomen maatregelen voor de toegang tot de rechter gaat de toelichting niet in. De Afdeling adviseert dat alsnog te doen en zo nodig het voorstel aan te passen.

[…]

2. Verhoging van het griffierecht in hoger beroep en cassatie

In het wetsvoorstel wordt voorgesteld de bedragen voor het griffierecht in hoger beroep en cassatie in civiele zaken voor zowel rechtspersonen als natuurlijke personen voor de meeste situaties met 75 tot 100% te verhogen.[1] In hoger beroep en cassatie in bestuurszaken is alleen een substantiële verhoging van 30 tot 60% voorgesteld voor het griffierecht van natuurlijke personen. In de zaken die vallen onder de Regeling verlaagd griffierecht gaat het om een verhoging van € 118 naar € 189 en bij de overige zaken van € 239 naar € 311.

De Afdeling merkt op dat de voorgestelde griffierechten voor hoger beroep en cassatie aanzienlijk meer stijgen dan het in de toelichting genoemde algemene gemiddelde van 15%. Voor deze categorieën wordt een forse drempel voor het instellen van rechtsmiddelen opgeworpen.

Weliswaar is door zowel het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) als het Hof van Justitie van de EU (HvJEU) het standpunt ingenomen dat het recht op toegang tot de rechter zoals verankerd in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (EU-Handvest) niet een absoluut recht betreft;[2] daarop aangebrachte beperkingen moeten echter een legitiem doel dienen en de daarbij gebruikte middelen moeten in een redelijke verhouding staan tot dat doel, terwijl zij de toegang tot de rechter niet in de praktijk illusoir mogen maken. Bezuinigingen vormen op zichzelf geen legitiem doel in de hier bedoelde zin.[3] Het zorgen voor een goed functionerend systeem van rechtsbedeling kan wel een legitiem doel zijn, maar de als gevolg daarvan aangebrachte beperking op de toegang tot de rechter dient wel proportioneel te zijn en er niet toe te leiden dat die toegang illusoir is. Of aan deze voorwaarden is voldaan, staat uiteindelijk ter beoordeling van de (nationale en internationale) rechter. Zoals in het advies van de Raad voor de Rechtspraak wordt benadrukt moet de appelrechter in staat zijn zijn functie naar behoren uit te oefenen in de vorm van correctie van de rechter in eerste aanleg, herkansing voor partijen en bevordering van de rechtseenheid. De Hoge Raad wijst voorts op de functie van de rechter bij het invullen van open normen in wetgeving. Het gaat naar het oordeel van de Afdeling om belangrijke elementen van een goed functionerend systeem van rechtsbedeling. Voor zover in de toelichting[4] wordt gesteld dat hogere bedragen tot een scherpere afweging leiden, wordt niet gemotiveerd in hoeverre de verwachte uitval ziet op zaken waarin de procedure zonder goede grond zou zijn, een andere oplossing is gevonden, of afgezien is van het instellen van rechtsmiddelen alleen vanwege de te hoge financiële drempel. Juist in die laatste categorie wordt de toegang tot rechter geraakt. Zoals de Hoge Raad in zijn advies opmerkt, gaat dit argument voorts niet op voor de verhoging van het griffierecht voor de partij die in hoger beroep of cassatie verweer wil voeren.

De toelichting motiveert niet in hoeverre de forse verhogingen van de griffierechten in hoger beroep en cassatie proportioneel zijn in het licht van het behoud van een goed functionerend hoger beroep en cassatie. De Afdeling adviseert de proportionaliteit van de voorgestelde verho-gingen dragend te motiveren en zo nodig het wetsvoorstel aan te passen.

[33 757, nr. 4, p. 2-4]

Nader rapport

1. Cumulatie van maatregelen

De gevolgen van cumulatie van het wetsvoorstel met in het recente verleden (voor)genomen maatregelen voor de toegang tot de rechter zijn gering. Juist de categorie rechtzoekenden die te maken heeft met gesubsidieerde rechtsbijstand, maar ook natuurlijke personen die hier niet voor in aanmerking komen en rechtspersonen (met uitzondering van de zaken met een financieel belang van meer dan € 1 miljoen), worden in civiele zaken in eerste aanleg (en on- en min vermogenden ook in hoger beroep en cassatie) ontzien in dit wetsvoorstel. De griffierechten voor deze categorieën gaan met slechts 2% omhoog, wat neerkomt op een verhoging met € 2 bij kanton- en rechtbankzaken. Bij bestuursrechtelijke zaken in het lage tarief is de percentuele verhoging weliswaar groter, maar levert deze verhoging nog steeds een griffierecht op dat op hetzelfde niveau zal liggen als in civiele zaken in eerste aanleg.

[…]

2. Verhoging van het griffierecht in hoger beroep en cassatie

De griffierechten in hoger beroep en cassatie worden in dit wetsvoorstel relatief het sterkst verhoogd. Ik onderschrijf de visie van de Afdeling dat de appel- en cassatierechtspraak diverse functies heeft, als correctie van de rechter in eerste (en tweede) aanleg, bevordering van de rechtseenheid en invulling van open normen in wetgeving. Dit betekent echter niet dat er geen verschil mag zijn in griffierechten in eerste aanleg enerzijds en in hoger beroep en cassatie anderzijds. De verhoging van het griffierecht in hoger beroep en cassatie in dit wetsvoorstel brengt een logischer opbouw in het griffierechtenstelsel. Door de tarieven in eerste aanleg te ontzien, wordt de toegang tot de rechter voor alle rechtzoekenden gewaarborgd. Daarom is er in dit wetsvoorstel voor gekozen de lasten van het handhaven van het huidige niveau van kwaliteit en snelheid van de rechtspraak, vooral in hoger beroep en cassatie neer te leggen. De memorie van toelichting is op dit punt aangevuld.

[33 757, nr. 4, p. 2 en 4]

Memorie van toelichting

De tarieven voor hoger beroep en cassatie, met name in civiele zaken, verschillen op dit moment niet substantieel van de tarieven in eerste aanleg, terwijl de kosten van een behandeling in hoger beroep of cassatie aanzienlijk hoger zijn dan de kosten van een procedure in eerste aanleg. Een groter bedrag aan griffierechten draagt bij aan een scherpere afweging van de rechtzoekende om wel of niet hoger beroep of beroep in cassatie in te stellen. Die scherpere afweging is gerechtvaardigd. De verhoging van het griffierecht in hoger beroep en cassatie in dit wetsvoorstel brengt een logischer opbouw in het griffierechtenstelsel. De toegang tot de rechter is essentieel in eerste aanleg en is weliswaar ook van groot belang in hoger beroep, maar voor die herkansing mag iets meer gevraagd worden dan voor de eerste aanleg. Het belang van hoger beroep en cassatie als correctie van de rechter in eerste (en tweede) aanleg, ter bevordering van de rechtseenheid en ter invulling van open normen in wetgeving wordt door mij volledig onderschreven. Maar daar mag een hoger griffierecht voor gevraagd worden dan voor de eerste aanleg. Bij het verdelen van de lasten die handhaving van de kwaliteit en snelheid van de rechtspraak in dit wetsvoorstel met zich brengen, kies ik voor een sterkere verhoging van de tweede aanleg in het belang van het ontzien van de toegang tot de rechter in eerste aanleg. Voor bestuursrechtelijke zaken in hoger beroep geldt bovendien dat ook hier de huidige tarieven nominaal laag zijn. Bij de verhoging van deze categorie zaken is er rekening mee gehouden dat het hoogste tarief voor bestuurszaken – ook voor de laagste inkomens – niet te zeer verschilt met het griffierecht voor de laagste categorie handelszaken. Voor de laagste inkomens blijven de griffierechten voor handelszaken in hoger beroep en cassatie vergelijkbaar met de huidige tarieven. De verhoging voor deze categorie bedraagt 2%.

[33 757, nr. 3, p. 2-3]

I – Onderdeel B

Onderdeel B verhoogt het griffierecht in hoger beroep. Ook artikel 8:109 Awb kent drie tarieven, waarvoor dezelfde indeling geldt als in eerste aanleg.

[33 757, nr. 3, p. 10]

Dit artikel is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd bij Besluit van 12 december 2014, nr. 59110, Stcrt. 2014, nr. 37105 (Regeling indexering van bedragen in de Awb, het Besluit proceskosten bestuursrecht en de Wet griffierechten burgerlijke zaken)

[Eindtekst] Artikel 8:109, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘€ 122’ vervangen door: € 123.

2. In onderdeel b wordt ‘€ 246’ vervangen door: € 248.

3. In onderdeel c wordt ‘€ 493’ vervangen door: € 497.

Toelichting

Met deze regeling worden diverse bedragen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht en de bedragen in de Wet griffierechten burgerlijke zaken aangepast aan de stijging van de consumentenprijsindex (CPI) (inflatiecorrectie). De griffierechten worden geïndexeerd met het percentage waarmee de CPI sinds de vorige indexering is gestegen (periode van 31 juli 2013 tot en met 31 juli 2014). Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek is de CPI (totalen alle huishoudens) in die periode gestegen van 115,54 naar 116,58, een stijging van 0,90%.

In het kader van het op orde brengen van de financiën van de rechtspraak is het wetsvoorstel aanpassing tarieven griffierechten aanhangig. Aangezien de in dit wetsvoorstel opgenomen wijzigingen niet vóór 1 januari 2015 in werking zullen treden, is onderhavige jaarlijkse indexering van de tarieven reeds in de tweede nota van wijziging (Kamerstukken II 2014/15, 33 757, nr. 8) bij dit wetsvoorstel verwerkt.

Bij de Tweede Kamer is het wetsvoorstel aanpassing tarieven griffierechten aanhangig.1 Aangezien de in dat wetsvoorstel opgenomen wijzigingen niet vóór 1 januari 2015 in werking treden, is onderhavige indexering van de tarieven reeds verwerkt in de basistarieven in de onlangs bij de Tweede Kamer ingediende tweede nota van wijziging bij het wetsvoorstel.2 Bij inwerkingtreding van het wetsvoorstel in 2015 zullen derhalve de tarieven gelden als opgenomen in de tweede nota van wijziging.

Deze regeling geeft uitvoering aan de volgende wettelijke bepalingen:

  • 1. Op grond van het eerste lid van artikel 11:2 Awb worden de griffierechten en de proceskostenforfaits en de in artikel 4:113, eerste lid, Awb bedoelde aanmaningsvergoeding jaarlijks bij ministeriële regeling aangepast aan de ontwikkeling van de CPI. Daarbij worden de bedragen rekenkundig afgerond op hele euro’s. Zie artikel I, onder B en C, en artikel II van deze regeling. Overigens leidt de lage inflatie van 0,9% na afronding niet voor alle betrokken bedragen tot een wijziging (zie de toelichting bij artikel I, onder A en B, en artikel II, onder A).

  • 2. Op grond van het tweede lid van artikel 11:2 Awb kunnen de overige bij of krachtens de Awb vastgestelde bedragen bij ministeriële regeling worden aangepast voor zover de CPI daartoe aanleiding geeft. Die bevoegdheid wordt in deze regeling toegepast op het in artikel 4:113, eerste lid, genoemde bedrag van € 454, omdat indexering in dat geval leidt tot een rond bedrag (€ 500, eerste indexering sinds de inwerkingtreding van artikel 4:113 op 1 juli 2009).3 Zie artikel I, onder A.

  • 3. Op grond van artikel 2 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken kunnen de bedragen genoemd in die wet en in de bijlage bij die wet, jaarlijks met ingang van 1 januari bij ministeriële regeling worden gewijzigd, voor zover de CPI daartoe aanleiding geeft. Zie artikel III van deze regeling.

Voor de indexering van de bestuursrechtelijke bedragen bevat deze regeling ander overgangsrecht dan in de afgelopen jaren gebruikelijk was. Ik heb tot deze wijziging besloten op verzoek van de Raad voor de rechtspraak, daarin gesteund door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de belastingkamer van de Hoge Raad. Waar bij eerdere indexeringen als peildatum werd uitgegaan van de datum van de bekendmaking van het bestreden besluit of de bestreden uitspraak, gaat artikel IV, tweede tot en met vijfde lid, van deze regeling in beginsel uit van de datum van ontvangst van het bezwaar- of beroepschrift. Zie de toelichting bij artikel IV.

Overgangsrecht

Artikel 8:109, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zoals dat lid luidde vóór 1 januari 2015 blijft van toepassing indien het hogerberoepschrift vóór die datum is ontvangen. Indien de eerste volzin van toepassing is en na 2014 een ander hogerberoepschrift wordt ontvangen dat gericht is tegen dezelfde uitspraak, wordt de eerste volzin ook toegepast op dat andere hogerberoepschrift.

Toelichting overgangsrecht

Deze bepaling regelt hetzelfde als het tweede lid, maar dan voor het hoger beroep en – in combinatie met artikel 29 Algemene wet inzake rijksbelastingen, waarin artikel 8:109 Awb van overeenkomstige toepassing wordt verklaard op de behandeling van het beroep in cassatie – voor het beroep in cassatie.

Ingevolge artikel 8:82, tweede lid, Awb is het griffierecht voor een verzoek om een voorlopige voorziening even hoog als het griffierecht voor het instellen van beroep in de hoofdzaak. Artikel 8:82, tweede lid, Awb is van overeenkomstige toepassing in hoger beroep (zie artikel 8:108, eerste lid, Awb), dus het overgangsrecht in artikel IV, derde lid, van deze regeling geldt ook voor een verzoek om voorlopige voorziening in hoger beroep. Een vergelijkbare regeling geldt voor het griffierecht voor een verzoek om herziening in hoger beroep (zie artikel 8:119, derde lid, Awb).

Dit artikel is met ingang van 1 januari 2016 gewijzigd bij Regeling van 2 december 2015, nr. 702372, Stcrt. 2015, nr. 44577 (Regeling tot indexering van bedragen in de Awb, het Besluit proceskosten bestuursrecht, de Wet griffierechten burgerlijke zaken en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek)
Algemeen

Met deze regeling worden diverse bedragen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het Besluit proceskosten bestuursrecht, de Wet griffierechten burgerlijke zaken en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (Whw) aangepast aan de stijging van de consumentenprijsindex (CPI) (inflatiecorrectie). De bedragen worden geïndexeerd met het percentage waarmee de CPI sinds de vorige indexering is gestegen (periode van 31 juli 2014 tot en met 31 juli 2015). Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek is de CPI (totalen alle huishoudens) in die periode gestegen van 116,58 naar 117,77 een stijging van 1,02%.

Deze regeling geeft uitvoering aan de volgende wettelijke bepalingen:

1. Op grond van het eerste lid van artikel 11:2 Awb worden de griffierechten en de proceskostenforfaits jaarlijks bij ministeriële regeling aangepast aan de ontwikkeling van de CPI. Daarbij worden de bedragen rekenkundig afgerond op hele euro’s. Zie artikel I, onder A en B, en artikel II van deze regeling.

2. Op grond van artikel 2 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken kunnen de bedragen genoemd in die wet en in de bijlage bij die wet, jaarlijks met ingang van 1 januari bij ministeriële regeling worden gewijzigd, voor zover de CPI daartoe aanleiding geeft. Zie artikel III van deze regeling.

3. Een met artikel 11:2, eerste lid, Awb vergelijkbare bepaling is opgenomen in artikel 7.67 Whw, voor het griffierecht voor het instellen van beroep bij het College van beroep voor het hoger onderwijs. Zie artikel IV van deze regeling.

Deze regeling bevat hetzelfde overgangsrecht als vorig jaar. Zie artikel V van deze regeling.

Overgangsrecht

Artikel 8:109, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zoals dat lid luidde vóór 1 januari 2016 blijft van toepassing indien het hogerberoepschrift vóór die datum is ontvangen. Indien de eerste volzin van toepassing is en na 2015 een ander hogerberoepschrift wordt ontvangen dat gericht is tegen dezelfde uitspraak, wordt de eerste volzin ook toegepast op dat andere hogerberoepschrift.

Toelichting overgangsrecht

Deze bepaling regelt hetzelfde als het eerste lid, maar dan voor het hoger beroep en – in combinatie met artikel 29 Algemene wet inzake rijksbelastingen, waarin artikel 8:109 Awb van overeenkomstige toepassing wordt verklaard op de behandeling van het beroep in cassatie – voor het beroep in cassatie.

Ingevolge artikel 8:82, tweede lid, Awb is het griffierecht voor een verzoek om een voorlopige voorziening even hoog als het griffierecht voor het instellen van beroep in de hoofdzaak. Artikel 8:82, tweede lid, Awb is van overeenkomstige toepassing in hoger beroep (zie artikel 8:108, eerste lid, Awb), dus het overgangsrecht in artikel IV, tweede lid, van deze regeling geldt ook voor een verzoek om voorlopige voorziening in hoger beroep. Een vergelijkbare regeling geldt voor het griffierecht voor een verzoek om herziening in hoger beroep (zie artikel 8:119, derde lid, Awb).

 


[1] Bij voorbeeld in zaken met een beloop van meer dan € 12.500 en niet meer dan € 100.000 is een natuurlijk persoon thans bij het gerechtshof € 683 verschuldigd en € 747 bij de Hoge Raad; op basis van het wetsvoorstel moet in beide gevallen € 1.366 worden betaald.
[2] EHRM 28 mei 1985, Ashingdane t. Verenigd Koninkrijk (8225/78), resp. HvJEU 22 december 2010, DEB t. Bondsrepubliek Duitsland (C-279/09).
[3] EHRM 26 juli 2005, Podbielski en PPU Polpure t. Polen (39199/98).
[4] Memorie van Toelichting, Algemeen, par. 2 Het wetsvoorstel.

Dit artikel is met ingang van 1 januari 2024 gewijzigd bij Regeling van de Minister voor Rechtsbescherming van 22 december 2023, nr. 5110503, tot indexering van bedragen in de Algemene wet bestuursrecht, het Besluit proceskosten bestuursrecht en de Wet griffierechten burgerlijke zaken, Staatscourant 2023, 35874.

[Eindtekst]

Artikel 8:109, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘€ 136’ vervangen door ‘€ 138’.

2. In onderdeel b wordt ‘€ 274’ vervangen door ‘€ 279’.

3. In onderdeel c wordt ‘€ 548’ vervangen door ‘€ 559’.

TOELICHTING

Algemeen
Met deze regeling zijn diverse bedragen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpd) en de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) aangepast aan de wijziging van de consumentenprijsindex (CPI) voor 2023 en 2024.

In deze regeling zijn de griffierechten voor 2024 voor gerechtelijke procedures in het bestuursrecht en het civiele recht geïndexeerd met een lager percentage dan gebruikelijk zou zijn op basis van de CPI, namelijk met 1,83% in plaats van met de CPI van 4,57%. In mijn brief aan de Tweede Kamer van 1 december 2023 is dit toegelicht.1

De overige bedragen in de Awb, het Bpd en de Wgbz zijn aangepast aan de wijziging van de CPI. Deze bedragen zijn geïndexeerd met het percentage waarmee de CPI sinds de vorige indexering is gewijzigd (de periode van 31 juli 2022 tot en met 31 juli 2023). Daarbij zijn de bedragen rekenkundig afgerond op hele euro’s. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is de CPI (totalen alle huishoudens) in die periode gestegen van 121,57 naar 127,13. Dit is een stijging van 4,57%. Bovendien moesten bepaalde griffierechten in het civiele recht ook nog geïndexeerd worden met de wijziging van de CPI voor 2023 (zie nader bovengenoemde brief van 1 december 2023). In de periode van 31 juli 2021 tot en met 31 juli 2022 is de CPI volgens het CBS gestegen van 110,23 naar 121,57. Dit betekent een stijging voor 2023 met 10,29%.

Artikelsgewijs

De bedragen in de artikelen 8:41, tweede lid en 8:109, eerste lid (onderdelen B en C) zijn beperkt geïndexeerd met 1,83%.

Share This