Artikel 8:111

1. Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep heeft geen gevolgen voor de ontvankelijkheid van het incidenteel hoger beroep, tenzij die niet-ontvankelijkheid het gevolg is van:
a. overschrijding van de termijn voor het instellen van hoger beroep,
b. overschrijding van de termijn voor betaling van het griffierecht, of
c. de omstandigheid dat degene die het hoger beroep heeft ingesteld daartoe niet gerechtigd was.
2. Intrekking van het hoger beroep na aanvang van de termijn voor het instellen van incidenteel hoger beroep heeft geen gevolgen voor de ontvankelijkheid van het incidenteel hoger beroep.

Dit artikel is met ingang van 1 juli 2013 ingevoegd bij wet van 20 december 2012, Stb. 2012, 682 (Wet aanpassing bestuursprocesrecht; kamerstukken 32 450)

VO Dit artikel was in het VO niet opgenomen.

Voorstel van wet

1. Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep heeft geen gevolgen voor de ontvankelijkheid van het incidenteel hoger beroep,
2. Intrekking van het hoger beroep na aanvang van de termijn voor het instellen van incidenteel hoger beroep heeft geen gevolgen voor de ontvankelijkheid van het incidenteel hoger beroep.

Memorie van toelichting

Eerste lid
Het eerste lid bepaalt, dat een eventuele niet-ontvankelijkheid van het principale hoger beroep geen gevolgen heeft voor de ontvankelijkheid van een eenmaal ingesteld incidenteel hoger beroep. Met deze regel wordt aangesloten bij het fiscaal- en burgerlijk procesrecht. Daarmee komt tot uitdrukking dat het incidentele appel, eenmaal ingesteld, een zelfstandig rechtsmiddel is dat op zijn eigen merites moet worden beoordeeld.

Tweede lid
Artikel 339, vierde lid, Rv bepaalt dat de intrekking van het principale beroep het incidentele beroep niet doet vervallen. De belastingkamer van de Hoge Raad heeft ook dit standpunt ingenomen (zie HR 10 augustus 2001, BNB 2001, 377 m.nt. J. van Soest ). Voorgesteld wordt om het in artikel 339, eerste lid, Rv geformuleerde uitgangspunt voor het gehele bestuursprocesrecht te laten gelden. Ook hier geldt weer, dat het incidentele beroep, eenmaal ingesteld, op zijn eigen merites moet worden beoordeeld. Het behoort niet zo te zijn dat de insteller van het principaal hoger beroep door intrekking ook kan beslissen over het lot van het hoger beroep van een andere partij.

Tweede nota van wijziging

In onderdeel TTTT (titel 8.5) wordt in artikel 8:111, eerste lid, na “het incidenteel hoger beroep” ingevoegd: , tenzij die niet-ontvankelijkheid het gevolg is van:
a. overschrijding van de termijn voor het instellen van hoger beroep,
b. overschrijding van de termijn voor betaling van het griffierecht, of
c. de omstandigheid dat degene die het hoger beroep heeft ingesteld daartoe niet gerechtigd was.

Toelichting
[…] In het aanvankelijk voorgestelde artikel 8:111, eerste lid, wordt in algemene zin bepaald dat niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep geen gevolgen heeft voor de ontvankelijkheid van het incidentele hoger beroep. Hiermee is aansluiting beoogd bij het fiscale en burgerlijke procesrecht. Voor het incidentele beroep in cassatie in belastingzaken heeft de Hoge Raad echter, geïnspireerd door de civiele rechtspraak, drie uitzonderingen gemaakt.[1] Er is geen reden om voor het algemene bestuursrecht een andere lijn te volgen. Derhalve zijn de drie uitzonderingen alsnog toegevoegd aan het voorgestelde artikel 8:111, eerste lid, Awb.
Onderdeel c van het eerste lid ziet bijvoorbeeld op het geval dat het principale hoger beroep niet-ontvankelijk is omdat het is ingesteld door iemand die geen belanghebbende is. Die niet-ontvankelijkheid leidt er dan toe dat ook het incidentele hoger beroep niet-ontvankelijk is. Een ander voorbeeld is het geval dat het principale hoger beroep niet door een belanghebbende zelf is ingesteld maar door een vertegenwoordiger of gemachtigde (artikelen 8:21-8:25 Awb). De rechter kan van de ondertekenaar van het hogerberoepschrift verlangen dat deze zijn bevoegdheid aantoont. Doet deze dat niet (tijdig), dan wordt het principale hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.[2] In dat geval wordt ook het incidentele hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Deze wijziging van artikel 8:111 maakt het mogelijk om het artikel van overeenkomstige toepassing te verklaren in cassatie. Zie de voorgestelde wijziging van de artikelen 29 en 29b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.


[1] HR 10 augustus 2001, LJN AB3119, BNB 2001/377, JB 2001/244.
[2] Zie bijvoorbeeld ABRS 11 oktober 1994, E04.94.0095, LJN AH5976, JB 1994/292.

Share This