1. Indien een schriftelijke klacht betrekking heeft op een gedraging jegens de klager en voldoet aan de vereisten van het tweede lid, zijn de artikelen 9:5 tot en met 9:12 van toepassing.
2. Het klaagschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de gedraging waartegen de klacht is gericht.
3. Artikel 6:5, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Dit artikel is met ingang van 31 maart 2004 ingevoerd bij wet van 12 mei 1999 Stb. 214 (wetsvoorstel 25 837).
VvW = Eindtekst
Memorie van toelichting
In dit artikel wordt de soort klachten omschreven waarvoor de wat meer uitgewerkte regeling van de rest van deze afdeling geldt. Het gaat om de klachten die extra aandacht verdienen en waarop ook de Nationale ombudsman zijn aandacht in het bijzonder richt. Een recht op behandeling volgens deze afdeling bestaat indien de klacht schriftelijk wordt ingediend, het klaagschrift aan de in het tweede lid genoemde eisen van duidelijkheid voldoet en geen uitzondering als bedoeld in artikel 9:8, van toepassing is. Het staat het bestuursorgaan uiteraard vrij om in bijzondere omstandigheden ook mondelinge klachten volgens de procedure van deze afdeling te behandelen; een verplichting daartoe bestaat niet. Bovendien moet de klacht als object hebben een gedraging die jegens de klager heeft plaatsgevonden. De klager kan een natuurlijke of een rechtspersoon zijn. Een klacht over een gedraging jegens een werknemer van een bedrijf kan onder omstandigheden zowel door de werknemer zelf als door (de directie van) het bedrijf worden ingediend. Ook het bedrijf zal in een dergelijk geval een belang moeten hebben bij de behandeling van de klacht. De in het tweede lid genoemde eisen lijken in hoofdzaak op die welke in artikel 6:5 Awb aan bezwaar- en beroepschriften zijn gesteld, en in artikel 12, derde lid, Wet Nationale ombudsman aan het bij de Nationale ombudsman in te dienen verzoek. Een verschil met beide genoemde artikelen is dat niet wordt geëist dat de klager de gronden van zijn klacht aangeeft. Een omschrijving van de gedraging waarop de klacht betrekking heeft, zal in het algemeen voor het bestuursorgaan over wiens gedraging wordt geklaagd, voldoende zijn. Ook wordt niet verlangd dat de klager moet vermelden wie de gewraakte gedraging heeft verricht, zoals de Wet Nationale ombudsman wel eist. Voor het bestuursorgaan zelf zal dit veelal gemakkelijker zijn na te gaan dan voor de klager, die veelal onbekend is met de namen van degenen die met hem in contact zijn geweest. Indien het klaagschrift niet voldoet aan de eisen van het tweede lid, of indien het zich niet richt op een gedraging jegensde klager, heeft dit tot gevolg dat geen verplichting voor het bestuur bestaat om de procedure van de volgende artikelen te volgen. Dat neemt niet weg dat het bestuursorgaan moet zorgen voor een behoorlijke klachtbehandeling overeenkomstig artikel 9:2. Dat kan ertoe leiden dat de klager in de gelegenheid wordt gesteld zijn klaagschrift aan te vullen. Indien daarna alle voorwaarden van artikel 9:4, tweede lid, zijn vervuld, geldt onverkort de behandelingsplicht. In het derde lid is artikel 6:5, derde lid, van overeenkomstige toepassing verklaard. Daardoor wordt de verantwoordelijkheid voor een vertaling van een klaagschrift dat in een vreemde taal is gesteld, indien deze nodig is voor een behoorlijke behandeling van het klaagschrift, gelegd bij de klager.
Verslag
Kan de regering nader toelichten waarom de eis om de gronden van de klacht in het klaagschrift aan te geven in het wetsvoorstel ontbreekt, terwijl deze eis in de WNowel is opgenomen, zo vragen de leden van de D66-fractie? Acht de regering het niet wenselijk een dergelijk vereiste, zonder dit al te zeer te formaliseren, in de wet op te nemen?
In de toelichting op artikel 9:4 geeft de regering aan dat de klager niet de gronden van zijn klacht hoeft aan te geven. De leden van de SGP-fractie vragen waarom hier wordt afgeweken van artikel 12, derde lid van de Wet Nationale ombudsman; ook in artikel 6:5, eerste lid (Awb) is bepaald dat de gronden van bezwaar of beroep moeten worden aangegeven. Uit een oogpunt van uniformiteit verdient het wellicht aanbeveling van de klager te vragen om de gronden voor zijn klacht aan te geven.
Nota naar aanleiding van het verslag
De leden van de D66-fractie willen graag een nadere toelichting bij artikel 9:4. Zij vragen zich af waarom de eis om de gronden van de klacht in het klaagschrift aan te geven, in het wetsvoorstel ontbreekt. De leden van de fracties van VVD en SGP stellen vragen van gelijke strekking. In de WNo is deze eis wel opgenomen; ook in artikel 6:5 van de Awb is bepaald dat de gronden van bezwaar of beroep moeten worden aangegeven. De regering acht het opnemen van de eis dat de klager de gronden van zijn klacht aangeeft niet noodzakelijk en ook niet wenselijk. Bij het ontwerpen van de regeling van het intern klachtrecht heeft onder meer het voorkomen van nodeloze formalisering of bureaucratisering voorop gestaan. Een omschrijving van de gedraging waarop de klacht betrekking heeft, zal in het algemeen voor het bestuursorgaan over wiens gedraging wordt geklaagd, voldoende zijn. Anders dan bij de meer formele beroepsprocedure – en in mindere mate de bezwaarschriftprocedure – acht de regering het voorts bezwaarlijk de klager te belasten met het formuleren van gronden waarop de klacht berust. Zulks zou te zeer afbreuk doen aan het informele karakter van de regeling. In de praktijk van de Nationale ombudsman en van de bezwaarschriftprocedure wordt overigens in het algemeen soepel omgegaan met de plicht tot onderbouwing van de klacht respectievelijk het bezwaar. Mocht over de inhoud van de klacht toch onduidelijkheid bestaan, dan kan het bestuursorgaan tijdens de procedure die afdeling 9.2 voor de behandeling van klaagschriften voorschrijft, opheldering vragen. Het horen kan daartoe een geschikt moment bieden. In veel gevallen zal het bestuursorgaan op informelere wijze (bijvoorbeeld door telefonisch contact) een toelichting op het klaagschrift kunnen krijgen.