Artikel 9:15

1. Bij het bericht van ontvangst, bedoeld in artikel 9:6, wordt vermeld dat een persoon of commissie over de klacht zal adviseren.
2. Het horen geschiedt door de in artikel 9:14 bedoelde persoon of commissie. Indien een commissie is ingesteld, kan deze het horen opdragen aan de voorzitter of een lid van de commissie.
3. De persoon of commissie beslist over de toepassing van artikel 9:10, tweede lid.
4. De persoon of commissie zendt een rapport van bevindingen, vergezeld van het advies en eventuele aanbevelingen, aan het bestuursorgaan. Het rapport bevat het verslag van het horen.

 

Dit artikel is met ingang van 31 maart 2004 ingevoerd bij wet van 12 mei 1999 Stb. 214 (wetsvoorstel 25 837).

VvW = Eindtekst,  behoudens lid 1 dat in de VvW luidde:
1. Bij het bericht van ontvangst, bedoeld in artikel 9:6, wordt vermeld wie over de klacht zal adviseren.

Memorie van toelichting

Het eerste lid van artikel 9:15 is afgeleid van artikel 7:13, tweede lid, Awb. Voor de klager is het van belang te weten dat zijn klaagschrift in handen van een met de advisering over klachten belaste persoon of commissie wordt gesteld. Dat betekent immers ingevolge artikel 9:11, eerste lid, dat de afhandelingstermijn wordt verlengd. Het eerste lid schrijft daarom voor dat het bestuursorgaan er bij de schriftelijke bevestiging van ontvangst op wijst, dat er een persoon of commissie is die over de klacht zal adviseren aan het bestuursorgaan. Het horen geschiedt door de adviserende commissie of persoon en dus niet, op de voet van artikel 9:10, door het bestuursorgaan.
Teneinde in met name eenvoudige gevallen de bestuurslasten beperkt te kunnen houden, is in de tweede volzin bepaald dat, indien een commissie adviseert, die commissie bevoegd is het horen over te laten aan de voorzitter of een lid van de commissie. Het tweede lid is afgeleid van artikel 7:13, derde lid, Awb. In het derde lid wordt bepaald dat de bevoegdheid om te beslissen of van het horen kan worden afgezien in handen van de met de advisering over klachten belaste commissie of persoon wordt gelegd. Deze bevoegdheid kan de commissie niet overdragen aan de voorzitter of een van haar leden, ook niet als de voorzitter of een lid met het horen is belast. Het vierde lid bevat voor de aangewezen persoon of commissie de verplichting rapport en advies uit te brengen. In het rapport vermeldt de adviserende persoon of commissie de bevindingen die het onderzoek heeft opgeleverd. Het rapport zal in ieder geval het verslag van het horenmoeten bevatten. Het advies bevat de eventuele conclusies die het bestuursorgaan volgens de persoon of commissie aan de bevindingen zal moeten verbinden. Daartoe kunnen aanbevelingen worden gedaan.

Verslag

Artikel 9:15, eerste lid
Zou deze bepaling niet kunnen worden gepreciseerd door «wie» te vervangen door «dat een persoon of commissie als bedoeld in artikel 9:14», zo vragen de leden van de D66-fractie?
Verder wordt in de memorie van toelichting (blz. 22) gesteld: «De koningin en de Commissies voor de verzoekschriften van de Eerste en Tweede Kamer ontvangen weliswaar veel klachten, maar kunnen niet worden gezien als externe klachtinstantie als hier bedoeld.» Kan de regering nader uitleggen hoe zij de verhouding tussen Commissies voor de verzoekschriften en externe klachtvoozieningen ziet? Niet duidelijk wordt gemotiveerd waarom de Commissies voor de Verzoekschriften expliciet worden uitgesloten. Deze commissies behandelen toch ook klachten over bestuursorganen? Deze bevoegdheid van deze commissies om klachten over bestuursorganen (op rijksniveau) te behandelen is gebaseerd op de ministeriële verantwoordelijkheid. Dient de burger hier niet op gewezen te worden? De tekst van de wet lijkt niet tot een zodanig enge uitleg te dwingen dat de commissies niet onder deze bepaling zouden vallen. De interpretatie van de regering leidt ertoe dat burgers wel worden geattendeerd op de mogelijkheid een klacht in te dienen bij Nationale ombudsman, maar niet op de mogelijkheid een verzoek in te dienen bij de Commissies voor de Verzoekschriften, terwijl de burger hier een zekere keuzevrijheid heeft. Is dit niet inconsequent? De leden van de SGP-fractie vragen waarom niet de analoge formulering is gebruikt van artikel 7:13, tweede lid Awb.

Nota naar aanleiding van het verslag

De regering is het met de leden van de D66-fractie eens dat het woord «wie» in artikel 9:15, eerste lid, gepreciseerd kan worden door het te vervangen door «dat een persoon of college». Daarmee sluit de formulering beter aan bij die van artikel 7:13, tweede lid, zoals ook de leden van de SGP-fractie suggereren. Bij nota van wijziging wordt deze verbetering aangebracht.
Op de verhouding tussen de voorgestelde regeling en de klachtbehandeling door de commissies voor de verzoekschriften is bij de beantwoording van de vragen van verschillende fracties over artikel 9:12 uitvoerig ingegaan. De regering verwijst de leden van de D66-fractie, die hierover op deze plaats vragen stellen, daarnaar.

Nota van wijziging

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 9:15, eerste lid, wordt het woord «wie» vervangen door: dat een persoon of commissie.

Toelichting NvW
Deze wijziging vloeit voort uit het gestelde in de nota naar aanleiding van het verslag (beantwoording van de vragen van de leden van de fracties van D66 en SGP betreffende artikel 9:15).

 

Share This