Artikel 9:22

De ombudsman is niet bevoegd een onderzoek in te stellen of voort te zetten indien het verzoek betrekking heeft op:
a. een aangelegenheid die behoort tot het algemeen regeringsbeleid, daaronder begrepen het algemeen beleid ter handhaving van de rechtsorde, of tot het algemeen beleid van het betrokken bestuursorgaan;
b. een algemeen verbindend voorschrift;
c. een gedraging waartegen beklag kan worden gedaan of beroep kan worden ingesteld, tenzij die gedraging bestaat uit het niet tijdig nemen van een besluit, of waartegen een beklag- of beroepsprocedure aanhangig is;
d. een gedraging ten aanzien waarvan door een bestuursrechter uitspraak is gedaan;
e. een gedraging ten aanzien waarvan een procedure bij een andere rechterlijke instantie dan een bestuursrechter aanhangig is, dan wel beroep openstaat tegen een uitspraak die in een zodanige procedure is gedaan;
f. een gedraging waarop de rechterlijke macht toeziet.

 

Dit artikel is met ingang van 15 maart 2005 ingevoerd bij wet van 3 februari 2005 Stb. 71 (wetsvoorstel 28 747)
Voorontwerp

Artikel 9.2.2.1 (9:21)
De ombudsman is niet bevoegd een onderzoek in te stellen of voort te zetten naar een klacht die betrekking heeft op:
a. een algemeen verbindend voorschrift;
b. een gedraging waartegen bezwaar kan worden gemaakt onderscheidenlijk beroep kan worden ingesteld, tenzij die gedraging bestaat uit het niet tijdig nemen van een besluit, of beklag kan worden gedaan dan wel zodanige procedures aanhangig zijn;
c. een gedraging ten aanzien waarvan door een administratieve rechter uitspraak is gedaan;
d. een gedraging die door het instellen van een procedure aan het oordeel van een andere rechterlijke instantie dan een administratieve rechter onderworpen is;
e. aangelegenheden betreffende belastingen en andere heffingen, indien ten aanzien van de gedraging bezwaar kon worden gemaakt, beroep kon worden ingesteld of beklag kon worden gedaan;
f. gedragingen waarop de rechterlijke macht toeziet

VvW = Eindtekst

Memorie van toelichting

Artikel 9:22 regelt de (on)bevoegdheid van de ombudsman. Dit artikel is geënt op artikel 16 van de WNo (oud), zij het dat één onbevoegdheidsgrond uit dat artikel hier niet is overgenomen. Het gaat hier om het voormalige onderdeel f: aangelegenheden betreffende belastingen en andere heffingen, indien tegen de gedraging bezwaar kon worden gemaakt, beroep kon worden ingesteld of beklag kon worden gedaan. In zijn schriftelijk commentaar op het voorontwerp heeft de Nationale ombudsman geadviseerd deze grond te schrappen.
Sinds de intrekking van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken en het van toepassing worden van het uniforme Awb-procesrecht voor de fiscus, lijkt een afwijkende regeling voor de fiscus van de bevoegdheid van de ombudsman niet langer voor de hand te liggen. Gevallen als bedoeld in artikel 16, onderdeel f, van de WNo (oud) komen volgens het wetsvoorstel te vallen onder artikel 9:23, onderdeel e. Artikel 9:23 (zie hierna toegelicht) bepaalt wanneer de ombudsman wel bevoegd maar niet verplicht is om een gedraging te onderzoeken. De Nationale ombudsman maakt van zijn bevoegdheid op grond van artikel 9:23, onderdeel e (artikel 14, onderdeel g, van de WNo (oud)), in beginsel alleen gebruik als het betreffende bestuursorgaan heeft verzuimd om de belanghebbende te wijzen op het rechtsmiddel dat voor hem openstaat. Dat verzuim komt de Nationale ombudsman niet vaak tegen, en al zeker niet snel bij stukken van de Belastingdienst. Mede dankzij de geautomatiseerde werkprocessen is de rechtsmiddelverwijzing onder besluiten van de Belastingdienst goed op de orde. In de praktijk zal dit onderdeel van het wetsvoorstel dan ook niet leiden tot een bevoegdheidsuitbreiding van de ombudsman ten aanzien van belastingaangelegenheden. Overigens geldt dat de ombudsman een verzoekschrift overdraagt aan de bevoegde instantie indien tegen de in het verzoekschrift bedoelde gedraging de mogelijkheid van beklag, bezwaar of beroep openstaat en de verzoeker hiervan gebruik wenst te maken. Dit is bepaald in artikel 9:19. Ten slotte geldt in het algemeen dat een externe klachtprocedure niet moet worden gebruikt om wettelijke termijnbepalingen te ontlopen die gelden voor het indienen van een bezwaar of beroepschrift of het doen van beklag.

Onderdeel a
Onderdeel a van artikel 9:22 betreft de onbevoegdheid een onderzoek in te stellen of voort te zetten naar een klacht over een aangelegenheid die behoort tot het algemeen regeringsbeleid, daaronder begrepen het algemeen beleid ter handhaving van de rechtsorde, of tot het algemeen beleid van het betrokken bestuursorgaan. Op grond van de wetsgeschiedenis interpreteert de Nationale ombudsman deze bepaling aldus, dat hij zich ten aanzien van de rijksoverheid in beginsel alleen dan onbevoegd acht in geval van algemeen beleid, wanneer het gaat om algemeen regeringsbeleid. Dat wil zeggen beleid dat – kort gezegd – onderwerp is geweest van beraadslaging in de ministerraad en waarover de Tweede Kamer zich heeft kunnen uiten. Deze interpretatie is in overeenstemming met de ratio van deze bepaling, namelijk dat de Nationale ombudsman zich niet teveel op het terrein van het parlement moet bewegen. Wanneer een individuele minister zich beroept op door hem eigenstandig vastgesteld algemeen beleid, wordt dat over het algemeen dan ook niet gehonoreerd. Voor zelfstandige bestuursorganen en decentrale overheden die tot de competentie van de Nationale ombudsman behoren, wordt, mutatis mutandis, een zoveel mogelijk vergelijkbare lijn gevolgd.

Onderdeel c
Wanneer tegen een gedraging beklag kan worden gedaan, bezwaar of beroep kan worden ingesteld of wanneer een beklag-, bezwaar- of beroepsprocedure aanhangig is, is de ombudsman onbevoegd een klacht tegen de betreffende gedraging in behandeling te nemen. Dit is alleen anders indien er sprake is van het niet tijdig nemen van een besluit door een bestuursorgaan. De gemeentelijke ombudsinstanties en de Nationale ombudsman hebben in hun commentaar op het voorontwerp gewezen op de goede ervaringen die gemeentelijke ombudsinstanties tot nu toe hebben opgedaan met het – in gevallen die zich daarvoor lenen – interveniëren in een periode waarin verzoeker ook bezwaar kan maken of beroep kan instellen (of dit gedaan heeft). In de regel levert in die gevallen een interventie door de gemeentelijke ombudsman voor alle betrokkenen een bevredigend resultaat op: het probleem van de verzoeker wordt opgelost met als gevolg dat hij geen behoefte meer heeft aan het doorlopen van de bezwaar of beroepsprocedure. Deze methode werkt dus dejuridiserend. Om deze praktijk niet te blokkeren, hebben de gemeentelijke ombudsinstanties geadviseerd – daarin gesteund door de Nationale ombudsman – de ombudsman voor dit soort situaties niet wettelijk onbevoegd te verklaren. Onderdeel c zou volgens hen beter kunnen worden ondergebracht in artikel 9:21, waarin wordt bepaald wanneer een ombudsman wel bevoegd maar niet verplicht is een gedraging te onderzoeken. Uit een oogpunt van dejuridisering vinden wij de methode die de gemeentelijke ombudsinstanties volgen zeer aantrekkelijk, maar wij menen dat de implicaties van hun advies nader bezien zouden moeten worden. Indien de ombudsman volgens dit wetsvoorstel in zijn algemeenheid bevoegd zou worden om in lopende of mogelijke beklag-, bezwaar of beroepsprocedures te interveniëren, moet ervoor worden gewaakt dat de ombudsman deze procedures niet op ongewenste wijze doorkruist. Wij zijn daarom thans niet overgegaan tot het opvolgen van het advies van de gemeentelijke ombudsinstanties en de Nationale ombudsman, maar zullen naar de voor- en nadelen ervan nog nader onderzoek doen.

Onderdeel e
Zoals indertijd bij de totstandkoming van de WNo is bedoeld en ook in de praktijk van de Nationale ombudsman wordt uitgelegd, moet in onderdeel e onder «een andere rechterlijke instantie» uitsluitend de Nederlandse rechter worden verstaan en niet een internationale rechter. Verder wordt een onderscheid gemaakt tussen de administratieve rechter (waartoe in de zin van artikel 1:4 van de Awb ook de belastingrechter behoort) enerzijds en bijvoorbeeld de civiele rechter of de strafrechter anderzijds. De ombudsman is onbevoegd een onderzoek in te stellen naar een gedraging waarover een administratieve rechter een uitspraak heeft gedaan. Is een gedraging onderwerp van een procedure bij één van de andere rechters geweest dan kan de ombudsman wel een uitspraak doen, zij het dat hij ingevolge artikel 9:27, tweede lid, de rechtsgronden waarop die uitspraak (mede) steunt in acht behoort te nemen. De in artikel 9:22, onderdeel e, gekozen formulering stemt overeen met de formulering die gebruikt is in artikel 9:8, eerste lid, onderdeel e.

Nota naar aanleiding van het verslag

De leden van de VVD-fractie vragen waar uit de tekst van de wet blijkt, dat de ombudsman bevoegd is zodra de procedure bij een andere rechterlijke instantie dan een administratieve rechter is beëindigd. Krachtens onderdeel e van artikel 9:22 is de ombudsman niet bevoegd indien het verzoek betrekking heeft op een gedraging ten aanzien waarvan een procedure aanhangig is bij een andere rechterlijke instantie dan een administratieve rechter, of indien er nog beroep openstaat tegen een uitspraak die in een zodanige procedure is gedaan. Zodra de situatie waar deze uitzondering op ziet, is geëindigd, dus zodra de procedure niet meer aanhangig is en er ook geen beroep tegen een in die procedure gedane uitspraak (meer) openstaat, is de ombudsman dus weer wel bevoegd. Dit vloeit voort uit de systematiek van artikel 9:22, waarin de onbevoegdheid van de ombudsman, uitputtend wordt geregeld.

Onderdeel c
De leden van de SGP-fractie vragen of wij bereid zijn om conform het voorstel van de Nationale ombudsman de redactie van artikel 9:8, eerste lid, onderdeel d van de Awb in overeenstemming te brengen met de redactie van artikel 9:22, onderdeel c van dezelfde wet. Dit is gebeurd in de bijgevoegde Nota van wijziging. De huidige tekst van artikel 9:8, eerste lid, Awb bevat inderdaad slechts een bevoegdheid, maar geen verplichting voor het bestuursorgaan om een klacht tegen niet tijdig beslissen in behandeling te nemen. In zijn oordeel van 6 november 2002 (JB 2003/63), oordeelde de Nationale ombudsman dat, gelet op het kenbaarheidsvereiste, het bestuursorgaan in een dergelijk geval niet mag afzien van zijn bevoegdheid om een klacht te behandelen. Door de voorgestelde aanpassing van artikel 9:8, eerste lid, onderdeel d, wordt dit nu ook wettelijk vastgelegd.

Dit artikel is met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd bij wet van 20 december 2012, Stb. 2012, 682 (Wet aanpassing bestuursprocesrecht; kamerstukken 32 450)

[Eindtekst] In de artikelen 9:22, onderdelen d en e, 9:23, onderdelen g en k, en 9:24, tweede lid, wordt «administratieve rechter» telkens vervangen door: bestuursrechter.

Voorontwerp

In de artikelen 9:22, onderdelen d en e, 9:23, onderdelen f en j, en 9:24, tweede lid, wordt “administratieve rechter” telkens vervangen door: bestuursrechter.

Voorstel van wet

In de artikelen 9:22, onderdelen d en e, 9:23, onderdelen g en k, en 9:24, tweede lid, wordt “administratieve rechter” telkens vervangen door: bestuursrechter.

Memorie van toelichting

Deze wijziging houdt verband met de vervanging van de termen administratieve rechter en administratieve rechtspraak door bestuursrechter en bestuursrechtspraak. Zie de toelichting bij artikel 1:4.

 

Share This